G
Gangadin, Rabin
Nederlands-Surinaams schrijver met Hindoestaanse achtergrond (Paramaribo 19.8.1956).
Vertrok in 1974 naar Nederland waar hij elektrotechniek, geodesie,
ontwikkelingstechnologie en ontwikkelingssociologie studeerde.
Richtte in 1983 het Multi Literair & Polemisch Centrum op en organiseerde een aantal
literaire manifestaties. In 1981 debuteerde hij met poëzie in Avenue Literair. Daarna
publiceerde hij in De Gids, Maatstaf, De Tweede Ronde en andere tijdschriften. Eerder had
hij in eigen beheer gedichten uitgegeven in Desaveu (1980), later opgenomen in Een
zeldzame kamer. Gedichten (1982).
Gangadins poëzie is direct, bijna prozaïsch, zonder de gebruikelijke poëtische middelen als
beeldspraak, ritme, rijm of metrum. In zijn poëzie gaat Gangadin de confrontatie aan met
eenzaamheid, liefde of het leven in Holland. Zijn wereld is somber, ‘een vleesloze en
bloedeloze maatschappij’, bevolkt door randfiguren. Soms breekt een kortstondig
verlangen naar liefde door, maar dergelijke verlangens worden steeds teniet gedaan door de
vijandigheid van de buitenwereld. Daarvan is ook sprake in Gangadins prozawerk
Landgenoten (1986). Deze ‘roman’ bestaat uit vier delen die in een scenische opbouw
gecentreerd zijn rond een hoofdfiguur, waarvoor Gangadin zelf model lijkt te hebben
gestaan. Er is geen sprake van een plot en evenmin van psychologisch uitgediepte
personages.
Waar Gangadins poëzie nog tamelijk positief werd ontvangen, werd zijn proza sterk
negatief beoordeeld. Sommige critici verweten hem oppervlakkigheid en vonden zijn proza
simplificerend en rancuneus.
Literatuur: Kritisch lexicon; Oosthoek; Rob Schouten, ‘Ceterum censeo’, in:
Maatstaf 30 (1982) 5, p. 54-56; Rudolf van de Perre, ‘De kamer van Rabin
Gangadin’, in: Ons Erfdeel 25 (1982) 5, p. 755-756; Michiel van Kempen, ‘Kotsen
op de landgenoten’, in: De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur
(1993), p. 66-69; Joris van Casteren, ‘Rabin Gangadin’, interview in: In de schaduw
van de Parnassus. Gesprekken met vergeten dichters (2002), p. 41-50.
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2005]