Gans, Jacques
Isaäc Gans, Nederlands prozaschrijver (Hilversum 7.12.1907 - Amsterdam 26.8.1972).
Gans leidde na een korte kantoorloopbaan een avontuurlijk bohémienbestaan in Parijs. Zijn
afkeer van de bestaande samenleving maakte hem tijdelijk tot communist en als zodanig
nam hij in 1932 te Berlijn deel aan de strijd tegen het nazisme. Zijn boeiend Berlijnsch
dagboek publiceerde hij pas in 1948. Terug in Parijs, waar hij zich korte tijd bij de
trotskisten zou aansluiten, maakte hij kennis met Léautaud, wiens werk van grote invloed
op Gans zou blijken. Zijn avontuur met een Deens meisje liep uit op een mislukt huwelijk.
Een terugblik op deze relatie geeft de autobiografische roman Liefde en goudvisschen
(1940).
Gans debuteerde met poëzie in De Vrije Bladen in 1925 en schreef daarna voor Forum,
Groot Nederland en Criterium.
Van een eigen maandblad voor vrienden van de Franse letteren, Ce vice impuni, la lecture
(1938-1939), verschijnen slechts enkele nummers. In 1942 weet hij naar Londen te
ontkomen. Zijn avontuurlijke tocht via Spanje beschrijft hij in Het veege lijf (1951). Het
eenmanstijdschrift Het pamflet (1950), ‘weekblad tegen het publiek’, mislukt. Een
jaar later is hij medewerker aan de Haagsche Post. Uit de daar geplaatste Nonchalante
notities verschijnt in 1953 een selectie, waaruit duidelijk blijkt dat zijn afkeer van elk gareel
en elk stelsel nu ook het socialisme en andere opkomende linkse stromingen geldt. Een
keuze uit de door hem vanaf 1955 als columnist bij De Telegraaf geschreven stukjes, bracht
hij bijeen in Van ganser harte (1956).
Gans' werk is uitgesproken autobiografisch en zijn thematiek wordt grotendeels bepaald
door zijn nonconformistische strijd tegen elke vorm van burgermoraal. Met zijn streven
naar volstrekte eerlijkheid en het zo direct mogelijk inzetten van de eigen persoonlijkheid,
wordt hij gezien als passend in het milieu van de auteurs rond het tijdschrift Forum.
Literatuur: BWN; Kritisch lexicon; Oosthoek; WP-lexicon; P.H. Dubois,
‘Quartier-latinistisch proza’, in: Criterium 2 (1941) 1, p. 50-55; G. van Eckeren,
‘Nederlands proza’, in: Groot Nederland 39 (1941) 3, p. 228-231; W.F. Hermans,
‘De critische voorspelling’, in: Criterium 5 (1947) 2, p. 135; G. Sötemann,
‘Paradox der autobiografie’, in: Critisch Bulletin 18 (1951) 7, p. 322-325; P.H.
Dubois, ‘Minima moralia’, in: De Vlaamse Gids 35 (1951) 10, p. 621-626; W.F.
Hermans, ‘De Haagse Posthume Gans. Mandarijnen op zwavelzuur’, in: Podium 10
(1955) 3, p. 160-165; W.L.B.J. Rothuizen, ‘Hij kon zo onbedaarlijk lachen, dat
omstanders het benauwd kregen. Bij het overlijden van Jacques Gans’, in: M. van
Amerongen (red.). Over de doden niets dan goeds (1986), p. 105-113; Ad Gijselhart,
‘Jacques Gans: tegen de keer’, in: De column als vrijplaats (1986), p. 117-127;
Willem Maas, ‘Weekblad tegen het publiek: Het Pamflet (1950) van Jacques Gans’,
in: De Parelduiker 1 (1996) 4, p. 36-43; Willem Maas, ‘Het gelieg der kameraden’,
in: De Parelduiker 6 (2001) 1, p. 58-69; H.J.A. Hofland, ‘Jacques Gans, wankelmoedig
agitator’, in: De Parelduiker 6 (2001) 1, p. 52-57; Willem Maas. Jacques Gans:
biografie (2002).
G.W. Huygens en G.J. van Bork
[aangevuld, februari 2005]