Friedericy, H.J.
Herman Jan Friedericy, Nederlands prozaschrijver (Onstwedde 8.6.1900 - Londen
23.11.1962). Schreef ook onder het pseudoniem H.J. Merlijn. Friedericy studeerde indologie
in Leiden en was van 1921 tot 1930 ambtenaar bij het binnenlands bestuur in Nederlands
Indië op het eiland Celebes. Op verlof in Nederland promoveerde hij in 1933 op
De standen
bij de Boegineezen en Makassaren. Terug in Indië werkte hij in Palembang en Batavia en
werd medewerker van het kabinet van de Gouverneur Generaal in Indië. Tot 1945 zat hij in
Japanse gevangenkampen. Daarna werd hij ambassaderaad voor pers en cultuur in
Washington, Bonn en tenslotte Londen.
In Japanse gevangenschap begon hij verhalen te schrijven. Deze verhalen werden in 1957
uitgegeven in de bundel
Vorsten, vissers en boeren. Gestimuleerd door zijn medegevangene,
de schrijver A. Alberts, schreef hij de roman Bontorio. De laatste generaal (1947), herzien
herdrukt als
De laatste generaal (1958). In 1958 verscheen
De raadsman.
Friedericy's werk staat in het teken van zijn persoonlijke ervaringen in Nederlands Indië. Zo
beschrijft De raadsman zijn vriendschap met de oude Makassaarse regent en zijn laatste
boek,
De eerste etappe (1961), zijn belevenissen tijdens zijn vroegste periode als
bestuursambtenaar.
In 1984 bezorgde Rob Nieuwenhuys de uitgave van Friedericy's
Verzameld werk, waarvoor
hij ook een inleiding schreef.
Literatuur: BWN; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; K. Fens,
‘Lezen met en zonder herinnering’ in: De eigenzinnigheid van de literatuur (1964), p.
130-134; R. Nieuwenhuys, ‘Levensbericht’, in: Jaarboek Mij. Ned. letterkunde te
Leiden 1969-1970 (1971), p. 119-126; R. Nieuwenhuys, ‘H.J. Friedericy’, in: Oost-Indische Spiegel (19783), p. 490-500; P. van Zonneveld, ‘H.J. Friedericy and the
Indonesian voice’, in: Th. D'haen (red.). (Un)writing empire (1998), p. 157-164; P.
Kower, ‘De wereld van Djongaja: Friedericy's grote inspiratiebron’, in: Indische
letteren 13 (1998) 1, p. 14-30.
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2004]