Engelman, Jan
Johannes Aloysius Antonius Engelman, Nederlands dichter
(Utrecht 7.6.1900 - Amsterdam 20.3.1972). Engelman begon als
journalist bij het Utrechtse dagblad Het Centrum en werd vervolgens in 1932 redacteur van
het dagblad De Tijd, waar hij samen met A. van Domburg en A. van
Duinkerken vanaf 1933 de kunstredactie vormde. Samen met Pieter van der
Meer de Walcheren verzorgde hij van 1926 tot 1941 de rubriek Kunst en Letteren in
het weekblad De Nieuwe Eeuw.
In 1953 werd hij docent esthetiek en moderne kunst aan de Jan van Eyckacademie in
Maastricht, een functie die hij slechts korte tijd vervulde.
De betekenis van Jan Engelman ligt vooral in zijn dichterschap. Na enkele
gedichten te hebben gepubliceerd in tijdschriften, bundelde hij op aandringen van zijn vriend
H. Marsman zijn poëzie in Het roosvenster (1927), in 1930
gevolgd door de bundel Sine nomine. Gedichten hieruit werden opnieuw
opgenomen in wat zijn meest belangrijke en meest herdrukte bundel zou worden: Tuin
van Eros (1932). Deze bundel werd bekroond met de poëzieprijs van de Maatschappij
der Nederlandse Letterkunde.
Engelmans poëzie wordt vaak gezien als ‘poésie pure’, gedichten waarin klank, ritme
en associatieve verbanden de hoofdrol spelen, maar Engelman zelf was van mening dat
daardoor de betekenis van zijn poëzie onderschat werd. Latere interpretaties hebben hem
daarin gelijk gegeven. Niettemin zal zijn latere poëzie toch ook sterk ritmisch en muzikaal
zijn, zoals in Het bezegeld hart (1937).
Meeuwesse heeft in Engelmans poëzie een ontwikkeling vastgesteld van
humanitair-expressionisme, via vitalisme en zuiver erotische of paganistische poëzie naar
godsdienstige gedichten. In 1942 verscheen Noodweer, waarin de waanzin van de
oorlog en het verlies van zijn vriend Marsman thema's zijn.
Anders dan veel van zijn rooms-katholieke geloofsgenoten heeft Engelman meegewerkt aan
tijdschriften als De Vrije Bladen en Forum. Engelman schreef aanvankelijk voor Roeping en
hij was mede-oprichter van De Gemeenschap. Dat laatste blad verliet hij in 1930 vanwege een
conflict met de gebroeders Kuitenbrouwer die het blad in zijn ogen in fascistisch vaarwater
brachten. Toen die een eigen tijdschrift oprichtten onder de naam De Nieuwe Gemeenschap,
keerde Engelman terug in de redactie van De Gemeenschap op aandringen van Anton van
Duinkerken.
Tijdens WO II verwierf Engelman voldoende kennis van het Grieks om hem in staat te stellen
Sophocles' Oedipus te vertalen. Hij maakte ook een vertaling van de tekst van Bachs
Mattheüspassion (1950). Zijn muzikaliteit maakte hem een ideale partner voor veel musici
met wie hij samenwerkte voor opera's en gelegenheidsspelen. Zo schreef hij het libretto voor
de opera Philomela (1950) van Hendrik Andriessen, maar hij schreef ook teksten voor Henk
Badings en Herman Strategier. Zijn belangstelling voor het oude Griekenland en zijn reizen
naar dat land leidde tot de reisbrieven in Tweemaal Apollo (1955).
In 1960 werd zijn poëzie verzameld in Verzamelde gedichten, waarvan in 1972
een heruitgave volgde die werd uitgebreid met Het Bittermeer.
In 1955 werd aan Jan Engelman de Constantijn Huygensprijs toegekend voor zijn gehele
oeuvre.
Literatuur: BWN; Oosthoek; WP-lexicon; K. Meeuwesse, ‘De poëzie van Jan
Engelman. Een proeve van analyse’, in: Roeping 20 (1942) 2, p. 70-87; Jan H. Cartens.
Jan Engelman (1960, 19672); H. Kapteijns. Het maandblad De Gemeenschap.
Intenties en aspecten (1964); Jan H. Cartens, Orpheus en het Lam: Jan Engelman en H.
Marsman, 1925-1940, spec. nr. van Raam (1966) 24, afzonderlijk herdrukt bij BZZTôH in
1981; Pé Hawinkels (red.). Engelman zeventig, spec. nr. van Raam (1970) 65; Jan H. Cartens,
‘De gesluierde Venus. Jan Engelmans literair-kritische beginselen’, in: Kritisch akkoord
1971 (1971), p. 35-46; H. Stevens, ‘Ambrosia wat vloeit mij aan?’, in: De Revisor 12
(1985) 1, p. 53-61; L. Feikema (red.). Op gezang en vlees belust. Over leven, werk en stad van
Jan Engelman (2000).
G.J. van Bork
[nieuw, januari 2004]