Emants, Marcellus
Nederlands dichter en prozaschrijver (Voorburg 12.8.1848 - Baden,
Zwitserland, 14.10.1923). Als zoon van een oud Haags juristengeslacht studeerde hij tegen
zijn zin rechten, tot de dood van zijn vader hem in 1871 van die verplichting ontsloeg. Als
gefortuneerd man kon hij zich verder aan de letteren wijden, terwijl hij eveneens zijn reislust
kon botvieren. Bereisde heel Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, Indië, China,
Japan en Amerika.
Emants debuteerde in 1869 in het tijdschrift Quatuor. Hij was in 1872 met
zijn vriend F. Smit Kleine medeoprichter van Spar en Hulst (waarvan slechts twee
afleveringen verschenen onder andere met Emants opzienbarend essay ‘Bergkristal’) en
in 1875 van De Banier, dat het belangrijkste jongerentijdschrift werd vóór het verschijnen van
De Nieuwe Gids. Het werk van Emants, die door Kloos ‘de Johannes Baptista der moderne
literatuur’ werd genoemd, maar die later slechts een enkele maal in De Nieuwe Gids
publiceerde, weinig of geen contacten met de Tachtigers had en zich ook maar weinig tot hun
opvattingen aangetrokken voelde, was anders gericht dan dit epitheton zou doen
veronderstellen.
Emants heeft in twee grote epische gedichten zijn levensvisie onder woorden gebracht:
Lilith (1879) en Godenschemering (1883). Lilith is een Emants
typerende herschrijving van de Paradijsmythe, waarin hij tot de slotsom komt dat wellust de
belangrijkste drijfveer is in het menselijk handelen en tevens de oorzaak van leven en dood.
Godenschemering is gebaseerd op de Noorse mythologie zoals die is opgetekend in de Edda.
In dit gedicht is Loki de representant van het verstandelijke. Loki zal uiteindelijk tot de
conclusie komen dat het verstand weliswaar een positieve kracht is, maar dat de mens
uiteindelijk geregeerd wordt door het instinct en dat de mens niet bereid is de waarheid onder
ogen te zien.
Tot op zekere hoogte kan Emants gezien worden als één van de eerste naturalisten in
Nederland. Naturalistisch is in elk geval zijn streven naar wetenschappelijkheid en
objectiviteit. Ook zijn voorkeur voor het beschrijven van pathologische figuren is een typisch
naturalistische trek. Wanneer Emants in een voorwoord zijn Een drietal novellen
(1879) verdedigt tegen de kritiek, beroept hij zich op Taine en de door Zola van Taine
overgenomen wetmatigheden in de bepaaldheid van de mens: ras, milieu en moment. Dat
voorwoord is dan ook door De Vooys ooit bestempeld als ‘een van de documenten voor de
opkomst van het naturalisme hier te lande’. Maar anders dan Zola, die elk fatalisme
afwees, is Emants een pessimist die de determinerende omstandigheden voor de mens
onveranderbaar acht. Emants opvattingen zijn, zoals uit zijn opstellen in Pro Domo (1889)
blijkt, vooral gevormd door Taine en Toergenjew. Met de eerste correspondeerde hij en
Toergenjew bezocht hij in Parijs. Wat hem in Toergenjew zo aansprak, was diens
wetenschappelijke aanpak en zijn pessimisme, zoals hij in een opstel over deze auteur schrijft.
Wat hem van de naturalisten onderscheidt, is zijn erkenning dat de auteur weliswaar streeft
naar objectiviteit, maar deze nooit ten volle kan bereiken. Bovendien heeft Emants zich
doorgaans onthouden van de door Van Deyssel in het Nederlandse proza geïntroduceerde
‘écriture artiste’, de zogenaamde woordkunst van de Tachtigers, die het naturalisme in
Nederland is gaan kenmerken.
Van al zijn romans en novellen is het vooral de roman Een nagelaten bekentenis
(1894) die nog herhaaldelijk herdrukt is. In 1994 verscheen van deze roman een herdruk in de
reeks Nederlandse Klassieken. Emants beschrijft in Een nagelaten bekentenis een dégénéré,
Willem Termeer, een personage dat door erfelijke factoren bepaald onafwendbaar afstevent op
de uiteindelijke moord op zijn echtgenote en die zelf in de ik-vorm van dat proces verslag
uitbrengt. In de overige personages van de roman toont Emants de lezer dat op het oog
rechtschapen of fatsoenlijke mensen in feite hypocriet blijken te zijn. Ook in deze hypocriete
bourgeoisfiguren kan een typisch naturalistisch thema worden aangewezen.
Een belangrijk thema van Emants is de ontoereikendheid van de liefde om aan de drang naar
het absolute te voldoen. Men treft dit thema aan in zijn novellen in Dood (1892),
het autobiografische Op zee (1899), de Haagse roman in twee delen Inwijding
(1901) en de grote, op zijn weinig gelukkige derde huwelijk geïnspireerde roman
Liefdeleven (1916). Men vindt het eveneens in verscheidene van zijn
toneelstukken. Emants schreef ongeveer 25 stukken, waarvan een vrij groot aantal werd
gespeeld door beroepstoneel of door het amateurgezelschap Utile et Laetum, dat door Emants
werd opgericht en waaraan hij ook als regisseur en acteur meewerkte. Zijn bekendste stuk is
Domheidsmacht (1907), dat de fatale, egoïstische geborneerdheid van een vrouw
tot onderwerp heeft.
In 1985 werd in het Letterkundig Museum een tentoonstelling rond Emants en zijn werk
ingericht.
Literatuur: Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; W.G. van
Nouhuys, ‘Marcellus Emants’, in: Los en Vast 30 (1895), p. 350-387; W.G. van
Nouhuys, ‘Marcellus Emants’, in: Uren met schrijvers. Studiën en critieken (1902), p.
124-141; H.U. Jessurun d'Oliveira, ‘Marcellus Emants’, in: De mannen van '80 aan het
woord (1909), p. 109-136; F. Boerwinkel. De levensbeschouwing van Marcellus Emants. Een
bijdrage tot de kennis van de autonome burger der negentiende eeuw (1943;
19812); B. Hunningher, ‘Het toneelwerk van Emants’, in: Toneel en
werkelijkheid (1947), p. 32-60; F. Coenen, ‘Bij den dood van Marcellus Emants’, in:
Verzameld werk (1956), p. 240-271; Pierre H. Dubois. Marcellus Emants. Een schrijversleven
(1964; herz. druk 1980); J.J. Oversteegen, ‘Uit de donkere dagen van voor Freud’, in:
Merlyn 2 (1963-1964) 2, p. 1-22; A.L. Sötemann, ‘Marcellus Emants' “Een nagelaten
bekentenis”: afrekening met Von Feuchtersleben, vernieuwing van de naturalistische
roman’, in: Handelingen Kon. Zuidned. Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en
Geschiedenis (1975), p. 217-234; T. Anbeek, ‘Marcellus Emants, Inwijding’, in: De
schrijver tussen de coulissen (1978), p. 128-162; Ch. de Cloet. Afzonderlijk verschenen
werken [bibliografie] (1982); Pierre H. Dubois en Simone Dubois. Marcellus Emants (1984);
Nop Maas, ‘“We gaan gewoon door”, overpeinzingen bij een Emants-tentoonstelling”, in: Juffrouw Ida 11 (1985) 3, p. 1-14; J. van Delden. Marcellus Emants.
Een nagelaten bekentenis (1985); Nop Maas. Marcellus Emants' opvattingen over kunst en
leven in de periode 1869-1877 (1988); F. Schaars en O. Severijnen, ‘Na de ondergang de
schemering. Marcellus Emants en Richard Wagner’, in: M. Klein (red.). Nieuwe eskapades
in de neerlandistiek (1992), p. 156-186.
P.H. Dubois en G.J. van Bork
[ingrijpend gewijzigd, januari 2004]