Decorte, Bert
Joannes Martinus Albert Decorte, Vlaams dichter (Retie
2.7.1915). Ambtenaar bij het Ministerie van Economische Zaken tot 1946 en later bij het
Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, waar hij in 1964 adviseur-diensthoofd werd
tot aan zijn pensionering in 1980. Decorte debuteerde met gedichten in Forum. Hij was
redactielid van het Nieuw Vlaams Tijdschrift van 1946 tot 1983.
Zijn eerste bundel, Germinal (1937), gaf een verrassend nieuwe klank. Een
overweldigend vitalisme, een rijke verbeelding en een ongecompliceerde levenshouding zijn
steeds opvallende kenmerken van zijn poëzie gebleven. In Orpheus gaat voorbij
(1940) echter is zijn uitbundigheid wel getemperd door bezinning. Een stillere
dag (1942) is een bundel sonnetten.
In Refreinen (1943), waarvoor hij de Driejaarlijkse Staatsprijs ontving, is de
vinnigheid van vroeger terug, met een gerijpte ambachtelijke virtuositeit. Hierin is een echo te
horen van Villons galgenhumor. In 1949 verscheen Aardsch gebedenboek. Uit die
laatstgenoemde twee bundels blijkt een voorkeur voor de volkse ballade. Profaan
brevier (1964) bevat een keuze uit zijn gedichten; Kruis of munt (1970)
‘verspreide rijmen en dichten’. In 1971 volgde een autobiografie, Kortom,
en in 1974 zijn Verzamelde gedichten.
Zijn belangstelling voor oosterse poëzie blijkt uit Yoshiwara (1942), bewerkingen
van geishaliedjes, en Japanse motieven (1956), later gecombineerd in Japanse
motieven (1976). Hij stelde intussen een aantal opmerkelijke bloemlezingen samen, zoals
Het geuzenlied (1951), Van heer Halewijn tot vrouw Griese (1959),
Gedicht en omgedicht (1960), W.G. Foquenbroch (1965) en In 't
zot, in 't vroed, in 't amoureus (1970), refreinen van rederijkers. In 1989 kreeg hij de
Sabamprijs voor zijn gehele oeuvre.
Hij vertaalde o.a. Baudelaire (Les fleurs du mal, 1946), François Villon (1948 en 1956), Louis
Labé (1953) en vele anderen. De mooie ontrouw (1972) bevat een keuze van door hem
vertaalde gedichten van 1930 tot 1970. Verder verschenen ook monografieën van zijn hand,
onder meer over Firmin van Hecke (1964) en Karel
Jonckheere (1974).
Literatuur: Kritisch lexicon; Oosthoek; WP-lexicon; M. Rutten. Tucht en ontucht in
de poëzie van H. Hensen en Bert Decorte (1942); C.J.E. Dinaux, ‘Bert Decorte’, in:
Gegist bestek (dl 2, 1961), p. 209-214; E. van Ruysbeek. Bert Decorte (1966); J. de Ceulaer,
‘Bert Decorte: naar de mens kijken’, in: Dat zei Claes, dit zegt Claus (1969), p. 74-80;
L. Rens, ‘Bert Decorte, of de poëzie van de vagant’, in: Nieuwe Stemmen 31 (1975) 4,
p. 97-101; E. van Vliet, ‘Hulde Bert Decorte’, in: Jaarboek Kon. Acad. Ned. Taal- en
Letterkunde (1994), p. 165-168; B. Decorte, ‘Sic transit gloria immortalium’, in:
Verslagen en Meded. Kon. Vlaamse Acad. Ned. Taal- en Letterkunde (1997) 1, p. 27-36.
J. Vercammen
[aangevuld en verbeterd, februari 2003]