Daisne, Johan
Pseudoniem van Herman Thiery, Vlaams dichter en prozaschrijver
(Gent 2.9.1912 - Gent 9.8.1978). Studeerde economie en Slavische talen te
Gent. Promoveerde in 1936 op een proefschrift over staathuishoudkunde. Van 1945 tot 1977
hoofdbibliothecaris van de Gentse stadsbibliotheek. Richtte met M. Coole en L. van Brabant
het poëzietijdschrift Klaver(en)drie (1937-1947) op en was redacteur van Werk en het Nieuw
Vlaams Tijdschrift. Voorts was hij administrateur van het Koninklijk Belgisch Filmarchief.
Daisne debuteerde met Verzen (1935). Hij noemde zijn gedichten programmatisch
‘uit en voor het leven’. Ze zijn eenvoudig, gevoelig, romantisch en meestal metrisch;
een soort poëtisch dagboek. Er is vrijwel geen evolutie in zijn dichtwerk vast te stellen. De
voornaamste van zijn talrijke bundels zijn Breuken herleiden (1936), Het
einde van een zomer. Legerverzen uit de mobilisatie (1940), Hermine-uit-de-storm. Een bundel verzen uit en voor het leven (1944), Ikonakind (1946),
Zevenreizenboek. Dagboekgedichten 1937-'43 (1947), Het kruid-aan-de-balk (1953, prijs van de stad Gent), De nacht komt gauw genoeg (1961) en
De droom is een herinnering aan dat wat nimmer is gebeurd (1965).
In 1978 verschenen zijn Verzamelde gedichten en postuum Gepijnde
honing (1978). Zijn gedichten genoten geen onverdeelde bijval. Men vond ze vaak
sentimenteel en ze gingen tegen de experimentele trends in. Wat men in elk geval aan de
poëzie van Daisne niet ontzeggen kan, is een warme menselijkheid die van alle tijden is. In al
zijn werken trouwens blijkt hij een humane moralist.
Behalve dichter is Daisne een belangrijk romanschrijver. Hij introduceerde
met zijn eerste roman De trap van steen en wolken (1942) het magisch-realisme in
de Nederlandse roman. Deze romantische roman toont reeds een sterk persoonlijk taalgebruik.
Daisne noemde zijn magisch-realisme ‘religieus gericht’. In 1966 verscheen Wat
is magisch-realisme? een herdruk van het vroegere Letterkunde en magie
(1958).
Een hoogtepunt in zijn werk is De trein der traagheid (eerst opgenomen in de
bundel verhalen Met dertien aan tafel in 1950, afzonderlijk verschenen in 1963),
verfilmd door André Delvaux onder de titel Un soir, un train (1968). Belangrijk voor de
geschiedenis van de Nederlandse roman is De man die zijn haar kort liet knippen
(1947, August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en
Letterkunde), een tragisch boek, waarin Daisne zijn levensvisie in het verhaal verweeft. Het
boek werd eveneens verfilmd door André Delvaux en, zoals bijna alle romans van Daisne,
vertaald in vrijwel alle Europese talen. Lago Maggiore (1957) is een optimistisch
boek, geschreven na een zware ziekte en bekroond met de Arthur Merghelinckprijs van de
Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. De neusvleugel der
muze (1959, Driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza) verscheen na het tweede
internationale Filmfestival te Knokke, waar Daisne voorzitter was.
Opvallend is hier, zoals in zijn meeste werken, het autobiografische element. Sinds zijn jeugd
oefende de film een sterke aantrekkingskracht op hem uit. Van de film heeft hij zijn
levenswerk gemaakt, nl. in zijn viertalig Filmografisch lexicon der wereldliteratuur (3 delen,
1971, 1975, 1978). Hij gaf ook verschillende bundels ‘filmatiek’ uit (het woord is van
hem, zie zijn boek Filmatiek, of de film als levenskunst, 1956) onder andere
Zien en zijn (1960), De bioscopiumschuiver (1963),
Fringilla (1967), Bloed op het witte doek (1978) en postuum
verscheen nog Over oude en nieuwe rolprenten: de dingen die niet voorbijgaan
(1980). De roman Hoe schoon was mijn school (1961) bevat herinneringen aan
zijn leraarstijd. In 1962 verscheen zijn roman Baratzeartea (Baskisch voor
‘ingang van de tuin’), de beschrijving van een reis met een ‘schim’ naar
Baskenland, om aan Pierre Benoit zijn boek over deze Franse schrijver te overhandigen. Het is
‘een verhaal van fictie, werkelijkheid en waarheid’. In de ‘tweeluikroman’
Reveillon, reveillon (1966) legt hij nogmaals getuigenis af van zijn geloof in al
wat een mensenleven kan adelen. Ontmoeting in de zonnekeer (1967) noemt hij
zelf ‘een anti-Simenonroman’. In dat jaar ontving hij de internationale Koggeprijs voor
zijn oeuvre.
Zijn novellen en verhalen bundelde hij in onder andere Zes domino's voor
vrouwen (1944), Schimmen om een schemerlamp (1947), Met dertien aan
tafel (1950), De vier heilsgeliefden (1955), Charaban (1965).
Sommige, waaronder Het eiland in de Stille Zuidzee (1949), verschenen
afzonderlijk.
Zijn journalistiek werk is nauw verwant met zijn literair oeuvre. Het bevat zowel aforismen
als anekdoten en korte, vaak epigrammatische gedichten. Selecties daaruit verschenen in
Met een inktvlek geboren (1961) en Ganzeveer en kogelpen (1965).
Behalve hoorspelen en filmscenario's schreef Daisne de toneelstukken
De charade van Advent (1942) en De liefde is een schepping van
vergoding (1946) bevattende: Veva, Het zwaard van Tristan, bekroond met
de Driejaarlijkse Staatsprijs voor toneelletterkunde, en Tine van Berken (1945). Er
is geen wezenlijk verschil tussen het toneelwerk en het overige werk. Men heeft gezocht naar
een reden waarom Daisne na 1946 het toneel links liet liggen. Waarschijnlijk stopte Daisne
met het schrijven van toneel omdat de kritiek op zijn stukken groot was. Zijn toneelstukken
waren lastig speelbaar vanwege de hoge abstractiegraad en men vond zijn teksten vaak te
wijdlopig. Overigens was er na Daisne's dood in toenemende mate kritiek op zijn werk. Zo
vond men dat hij zich teveel herhaalde en men oordeelde negatief over het kunstmatige, sterk
literaire karakter ervan.
Reeds vroeg toonde Daisne een bijzondere belangstelling voor Russische taal- en letterkunde.
Een reis naar de Sovjetunie resulteerde in Stof op het Kremlin (1935) en een
literaire geschiedenis met bloemlezing, Van Nitsjevo tot Chorosjo (= Van niets tot
het is goed, met andere woorden van prins Igor tot Ilja Ehrenburg; 1948) met geslaagde
rechtstreekse vertalingen.
Literatuur: Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; J.
Schepens. Johan Daisne, de dichter (1946); F. Closset. Johan Daisne, poète, romancier,
dramaturge, essayist flamand (1954); R. Lanckrock. Johan Daisne (1956); A. Demedts.
Johan Daisne (1963); J. Weisgerber, in: Aspecten van de Vlaamse roman (1964); F.P.
Huygens. Kennis maken met Johan Daisne. Dossier 20.174 (1968); H. Lampo, ‘Plato in
bezettingstijd’, in: De zwanen van Stonehenge (1972), p. 86-104; B. Kemp. Johan Daisne
(1974); Johan Daisne. Biografie. Bibliografie. Beschouwingen (1974); J. Florquin, ‘Johan
Daisne’, in: Ten huize van ... (dl. 10, 1974), p. 9-68; F. de Swert, ‘Johan Daisne’, in:
Zes auteurs in beeld (1977), p. 121-144; F. Dumong. Omtrent De trap van steen en wolken
(1979); L. de Backer. Johan Daisne, een evocatie (1980); L. de Backer en M. de Backer.
Herdenkingstentoonstelling Johan Daisne, 1912-1978 (1980); H. Speliers. De pool van de
droom. Van en over Johan Daisne (1983); A. Nysenholc (ed.). André Delvaux ou Les voyages
de l'imaginaire (1985); J. Vanhecke. Johan Daisne. Een handschrifteninventaris met
bibliografie van zijn verhalend proza en toneelwerk (1989 [= 1992]).
J. Vercammen
[aangevuld, februari 2003]