Brink, Jan ten
Nederlands prozaschrijver (Appingedam 15.6.1834 - Leiden
19.7.1901). Had tijdens zijn studie theologie te Utrecht een bijzondere belangstelling
voor C.W. Opzoomer. In 1857 werd zijn prijsvraagbijdrage over G.A.
Bredero bekroond. Drie jaar later promoveerde hij bij Ter Haar op een dissertatie over
Coornhert. Was enige tijd huisleraar te Batavia en daarna (1862-1884) leraar aan het Haags
gymnasium, waar hij o.a. Emants, Couperus en
Netscher als leerlingen had. Van 1869 tot 1887 was hij redacteur van Nederland.
Ten Brink was één van de eerste verdedigers van het naturalisme en hij beïnvloedde zijn leerlingen
ook in die richting. In 1879 verscheen zijn opstel Emile Zola. Letterkundige studie.
In zijn oratie bij de aanvaarding van het hoogleraarschap in Leiden in 1884 als
opvolger van Jonckbloet, gaf hij een gematigde variant van de ideeën van Zola en Taine. In zijn
Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1897) heeft hij getracht deze ideeën in verband te
brengen met de ontwikkeling van onze letterkunde.
Als auteur had Ten Brink naam gemaakt met schetsen en novellen, zoals in Oost-Indische
dames en heeren (1866), vier novellen die gebaseerd zijn op zijn korte verblijf in
Nederlands Indië.
Literatuur: Oosthoek; F. Smit Kleine, ‘Jan ten Brink’, in: J. ten Brink. Geschiedenis
der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw (dl 3, 1889), p. 446-484; F. Schregel-Onstein. Het rijk geschakeerde leven van Prof.Dr. Jan ten Brink (1972); J. in 't Veldt, ‘Het
humanisme van J.t.B.’, in: Rekenschap 25 (1978) 1, p. 23-32; G.J. van Bork, ‘Ten Brink,
idealist of positivist’, in: Literatuur 6 (1989) 6, p. 329-332.
H.A. Wage en G.J. van Bork
[ingrijpend gewijzigd, februari 2002]