Bourbon, Louis de
Louis Jean Henri Charles Adelberth de Bourbon, Nederlands dichter en
prozaschrijver (Renkum 27.12.1908 - Arnhem 8.1.1975).
Achterkleinzoon van de in 1845 te Delft overleden Franse troonpretendent
Naundorff, wiens nazaten gerechtigd waren de naam Bourbon te voeren. Studeerde rechten te
Nijmegen en behaalde er in 1933 de meestertitel. Daarna werkzaam in de
journalistiek (o.a. in Nederlands Oost-Indië) en van 1938 tot 1943 burgemeester van Oss; tijdens
de Duitse bezetting ook leider van verzetsgroepen. Wijdde zich na WO II vooral aan de letteren.
De Bourbon debuteerde met de verzenbundel Reisverhalen (1931). Was een der
minder opvallende redacteuren van de rooms-katholieke tijdschriften Roeping en De
Gemeenschap. Huldigde in zijn eerste verzen, zij het minder uitgesproken, ook de godsdienstige en
sociale overtuiging, die daar door toonaangevenden als Gerard Bruning en Anton van Duinkerken
werd voorgestaan. Vervreemdde in latere jaren van zijn geloof. Jan H. de Groot, die zijn
Verzamelde gedichten inleidde, karakteriseerde hem als de dichter van het
levenslange heimwee.
Literatuur: Oosthoek; J.W.M. Weyts, ‘Een prins van Frankrijk en het zoete Navarre.
Het dichtwerk van Louis de Bourbon’, in: Dietsche Warande & Belfort 123 (1978) 8, p. 598-604; W. Wennekes, in Engelbewaarder: Winterboek (1979), p. 123-144; M. Janssen Reinen,
‘In ballingschap, portret van Louis de Bourbon’, in: Iambe 2 (1982-1983) 7, p. 8-12.
P. Vanderschaeghe en G.W. Huygens
[aangevuld, februari 2002]