Bosboom-Toussaint, Anna
Anna Louisa Geertruyda Bosboom-Toussaint, Nederlandse romanschrijfster
(Alkmaar 16.9.1812 - Den Haag 13.4.1886). Haar vader, apotheker,
en haar moeder stamden af van Franse hugenoten. Van haar achtste tot haar achttiende jaar werd ze
opgevoed door haar grootmoeder te Harlingen. In 1833 behaalde ze de akte van
‘schoolhouderes’ en was daarna gouvernante te Hoorn tot 1835. Terug in
Alkmaar vond zij geen voldoening meer in het onderwijzen.
In 1837 debuteerde Toussaint met de novelle Almagro, die sterk beïnvloed werd door
Schillers Die Räuber. In het najaar van 1841 verloofde zij zich met R.C. Bakhuizen van den Brink.
Na diens gedwongen vertrek naar het buitenland (oktober 1843) maakte ze een moeilijke tijd door en in
1846 verbrak ze de verloving (Bakhuizen van den Brink had inmiddels kennis gemaakt met Julie
Simon). In 1851 trouwde zij met de Haagse schilder Johannes Bosboom (1817-1891), met wie ze in Den Haag ging wonen.
Bosboom-Toussaints eerste historische roman was De Graaf van Devonshire. Romantische episode uit de
jeugd van Elisabeth Tudor (1838); zij had eerder geprobeerd van deze stof een drama te
maken. De invloed van Walter Scott en Franse romantici op haar werk was groot. Na veel studie
verscheen in 1840 haar eerste vaderlandse historische roman: Het Huis Lauernesse.
Vele belangrijke historische romans en novellen volgden. De Leycestertrilogie is haar voornaamste
werk. Als historische-romanschrijfster ging ze gewoonlijk haar eigen weg: de bemoeizucht en de
kritiek van haar vrienden Potgieter en Busken Huet (o.a. bij de
totstandkoming van De verrassing van Hoey in 1595 (1866) ervoer zij soms als
drukkend.
Bosboom-Toussaint schreef ook enkele zedenromans, o.a. het zeer populair
geworden Majoor Frans. Novelle (1875). Deze roman, waarin de
vrouwenemancipatie een belangrijke rol speelt, verscheen oorspronkelijk in 1874 in het
tijdschrift Nederland, in de vorm van brieven, eigenlijk dagboekuittreksels. Het boek werd vertaald in het Frans (1875), Zweeds
(1876), Duits (1880) en Engels (1885). In 1893 verscheen een toneelbewerking.
Bosboom-Toussaint is een belangrijke figuur in de Nederlandse romantiek. Zij onderging de invloed
van vele binnen- en buitenlandse romantici (o.a. Scott, Hugo, Schiller, Drost, Van Lennep). Werd haar eerste werk soms gekenmerkt door schokkende gebeurtenissen en emoties, haar latere romans
geven meer blijk van verfijnd psychologisch inzicht en religieuze inleving. In de nationale romantiek neemt ze een enigszins afzonderlijke plaats in, omdat ze bij uitstek de christelijk-evangelische
richting vertegenwoordigt. Ze stond als onafhankelijk schrijfster buiten de antirevolutionaire partij van haar vriend Groen van Prinsterer, maar als gelovig christin voelde zij ook niet voor het liberalisme van Potgieter c.s. In vele van haar werken is zij een exponent van het Reveil. De figuur
van de predikant Gideon Florensz is haar meest karakteristieke schepping. Hij is de belichaming van
haar zachtmoedige maar beslist christelijke levensideaal. Als bezwaar tegen haar werk wordt vaak de grote uitvoerigheid in de beschrijving aangevoerd - een gevaar dat zij zelf gevoeld heeft. Het is de reden waarom zij Raymond de schrijnwerker (1880) in dialoogvorm schreef. Ook opvallend zijn de ingewikkelde zinsstructuur, de vaak retorische stijl, de opzettelijk archaïserende en
daardoor soms anachronistische taal en de neiging het verhaal te onderbreken met een beschouwing van eigen opvattingen. Bosboom-Toussaint heeft gevoel voor het fantastische, ridderlijke en
avontuurlijke. Busken Huet schreef over haar: ‘Zij heeft eene groote verbeeldingskracht en
groote gevoelens.’ Haar historische voorstudies waren diepgaand. Niemand minder dan Fruin
schreef over haar Leycesterromans: ‘Niemand zal het ondernemen over dezen tijd van Leycester
te schrijven zonder eerst uwe romans gelezen en overdacht te hebben.’
Haar meest populaire en kenmerkende historische roman, Het Huis Lauernesse,
werd geschreven op verzoek van de uitgever Beijerinck, die haar vroeg ‘den invloed der
hervorming op het burgerlijk en huiselijk leven der Nederlanders’ uit te beelden. Later (1854)
schreef ze dat ze in het boek ‘de worsteling van het zuiver christelijk beginsel tegen Rome's
misbruiken en haar consciëntiedwang, priesterlist en kerkelijke aanmatiging aanschouwelijk had
gemaakt’. Het lutheranisme beschouwde ze wel als een zegen, maar in het conflict tussen geloof
en liefde tekent ze het leed dat door geloofsverdeeldheid en onverdraagzaamheid in het leven der
tijdgenoten van Luther werd aangericht. Naar de vorm is het ‘de eerste volgroeide historische
roman, die in ons land bekend is’ (Drop). In 1885 verscheen de negende druk.
Literatuur: Oosthoek; WP-lexicon; E.J. Potgieter, in: Kritische studiën, dl. 1 (1875); C.
Busken Huet, in: Litterarische fantasiën en kritieken (dln 2, 11 en 16, 1868-1885); J. ten Brink. Mevr. A.L.G.Bosboom-Toussaint (1886); J. Bosboom, ‘Uit de dagen der jeugd van mevrouw
Bosboom-Toussaint’, in: De prinses van Orsini (1907), eerder in: De Gids (dec. 1886); J.
Dyserinck. A.L.G. Bosboom-Toussaint. Levens- en karakterschets (1907); J.Nz. Bosboom. Brieven van A.L.G. Bosboom-Toussaint aan E.J. Potgieter (1913); C. Tazelaar. Onuitgegeven
brieven van mevrouw Bosboom-Toussaint (1934); J.C.M. Bouvy. Idee en werkwijze van
mevrouw Bosboom-Toussaint (1935); G.S. Overdiep. Stijl en literatuurgeschiedenis (1948);
W.A.P. Smit, ‘Een literaire uitdaging in 1827’, in: Levende Talen (1957); J.B.G.A. Reeser. De wordingsgeschiedenis van Eene kroon voor Karel den Stouten (1958); W. Drop,
Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de
19de eeuw (1958, 19722) p. 169-243, 258-276; H. Reeser, De jeugdjaren van A.L.G.
Toussaint (1962); H.A. Wage, ‘Gideon's herkomst’, in: Studies voor Zaalberg (1975) p.
280-288; M. Goote, ‘Mevr. A.L.G. Bosboom-Toussaint en haar romans’, in: Nederlandse
historiën 11 (1977) 5/5, p. 168-175; E.J. Folker-Loosjes, ‘A.L.G. Toussaints ‘De Hertog
van Alba in Spanje’ en zijn belangrijkste bron’, in: Spektator 9 (1979-1980) 1, p. 38-53; H.
Reeser. De huwelijksjaren van A.L.G. Bosboom-Toussaint, 1852-1886 (1985); N. Maas,
‘A.L.G. Bosboom-Toussaint’, in: Grote doden (1986), p. 26-34; B. Siertsma, ‘Het
geloofsmotief in het werk van Bosboom-Toussaint’, in: Voortgang 8 (1987), p. 55-68; H.
Reeser, ‘Gedenksteen voor Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint’, in: Jaarboek Mij.
Ned. Letterkunde (1987-1988), p. 39-50; M. Grever, ‘Truitje Bosboom-Toussaint: schrijven is
opium voor mij’, in: Van onze oudtantes (19893), p. 13-24; H. Reeser. Repertorium op de
briefwisseling van A.L.G. Bosboom-Toussaint (1990); E.J. Folkers-Loosjes, ‘Een gids voor
de historie. Over het laatste Leycester-verhaal van mevrouw A.L.G. Bosboom-Toussaint’, in:
Voortgang 11 (1990), p. 85-116; A.E.M. Janssen, ‘Over een niet geschreven Gelderse roman.
Brieven van de schrijfster A.L.G. Toussaint aan de Arnhemse uitgeversfamilie Nijhoff, 1841-1844’, in: Bijdragen en meded. Vereniging Gelre 90 (1999), p. 117-157.
W.J.C. Buitendijk en D. Welsink
[aangevuld, februari 2002]