Beets, Nicolaas
Nederlands dichter en prozaschrijver (Haarlem 13.9.1814 - Utrecht
13.3.1903). Zoon van een apotheker, werkte sinds 1830 mee aan tijdschriften en almanakken,
studeerde van 1833 tot 1839 theologie te Leiden. Zijn bewondering voor Byron en
Scott blijkt uit navolgingen zoals Jose, een Spaansch verhaal (1834),
Kuser (1835), Guy de Vlaming (1837), als ook uit het studentikoze
feestverslag De masquerade (1835). Zijn lyrische Gedichten
verschenen in 1838. Aan het eind van deze ‘zwarte tijd’, zoals Beets die zelf
noemde, publiceerde hij onder de schuilnaam Hildebrand de Camera
Obscura, het boek waarop zijn duurzame roem berust, de gevarieerde uitbeelding van
Hollands biedermeierleven.
In 1840 werd Beets predikant in Heemstede; hij huwde met jonkvrouw Alida (Beets
zelf noemde haar Aleide) van Foreest, een kleindochter van zijn vereerde hoogleraar J.H. van der
Palm (1763-1840), wiens biografie hij in 1842 schreef. In 1854 werd Beets beroepen naar
Utrecht; in 1856 verloor hij zijn echtgenote, kort na de geboorte van hun negende
kind. Het jaar daarop overleed zijn oudste zoon. Twee jaar later hertrouwde hij met Alida's jongere
zuster, jonkvrouw Jacoba Elisabeth van Foreest; uit dit tweede huwelijk werden zes kinderen
geboren.
Ofschoon verwant met het Réveil, verschilde Beets sterk van strijdvaardige dogmatici als Da
Costa. Hij was een irenisch man, die in de hervormde kerk een middenpositie innam. Als
redenaar genoot hij grote faam. Van 1875 tot 1884 was hij hoogleraar in de theologie te Utrecht.
Zijn 70ste verjaardag in 1884 werd een nationale gebeurtenis.
Het omvangrijke werk van Beets omvat stichtelijke geschriften, preken, brochures, literaire
beschouwingen, levensberichten, cantates en verschillende bundels huiselijke en vrome gedichten:
Korenbloemen (1853), Madelieven (1869),
Najaarsbladen (1881), Winterloof (1887). Beets bezorgde ook de
Gedichten van A.C.W. Staring (met inleiding: 1862) en Al de Gedichten van
Anna Roemer Visscher (1881). Ofschoon nog door Busket Huet erkend
als een groot dichter, werd hij door de generatie van tachtig onvoorwaardelijk afgewezen.
In het najaar van 1839 gaf Beets bij zijn zwager Bohn te Haarlem de Camera
Obscura uit, een bundel humoristische beschouwingen en novellen (oplage 1150
exemplaren). Het tamelijk dunne boekje, versierd met een gravure van J.W. Kaiser, bevatte een
tiental titels waaronder maar drie verhalen: Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout;
De familie Stastok en Een oude kennis. Het voorjaar van 1840 bracht een ongewijzigde herdruk
opnieuw in 1150 exemplaren. Tezelfder tijd publiceerde Beets soortgelijk werk in Proza en poëzy
(1840) en in de verzamelbundel De Nederlanden. In het najaar van 1841 wijdde Potgieter aan dit
soort werk een kritische beschouwing onder de titel: Kopijeerlust des dagelijkschen
levens (speciaal over de Camera: De Gids 1841, II).
In 1851 voegde Hildebrand o.a. De familie Kegge en Gerrit Witse toe,
waardoor deze derde druk een dubbele omvang kreeg. Bij de vierde druk (1854) kwamen de
schetsen uit Proza en poëzy en uit De Nederlanden erbij, te zamen nog bijna 20 titels; het boek
werd nu aangekondigd als ‘Volledige uitgave’. Niettemin is ook de zevende druk (1871) nog
weer iets uitgebreid. Hierin paste de auteur de spelling-De Vries en Te Winkel toe. In 1887
publiceerde hij Na vijftig jaar, een verzameling taalkundige en cultuurhistorische
ophelderingen. Na de tiende, herziene druk (1878) - een prachtuitgaaf, geïllustreerd door F. Carl
Sierig - volgden de drukken van de Camera elkaar snel op: in 1900 verscheen de 20ste; in 1920
een uitvoerig door J.M. Acket geannoteerde schooluitgave; in 1939 - na 100 jaar - de 40ste druk,
met illustraties van Jo Spier.
De stijl van de Camera, ook zichtbaar in de vele korte beschouwingen en vertellingen zoals Vooruitgang, De
veerschipper en Het Noordbrabantsche meisje, is levendig, concreet, met een scherpe blik voor
zichtbaarheden in vorm en kleur, en niet zelden studentikoos geestig door woordspelingen en
overdrijvingen. Invloeden van verwante buitenlandse auteurs (Dickens) en nog duidelijker van
Wolff en Deken zijn aanwijsbaar.
De bouw van de verhalen toont weinig variatie. De kring van de waarneming is klein, de personages
zijn met weinig liefde, ietwat uit de hoogte getypeerd.
Ofschoon Beets zich in de literatuurgeschiedenis een plaats verworven heeft dankzij
één boek, moet niet uit het oog verloren worden dat hij in zijn studententijd een vooraanstaande rol
heeft gespeeld in de romantische beweging in Leiden. Dat het dwepen met de
(voortbrengselen van de) romantiek voor hem altijd meer spel dan ernst is geweest, blijkt uit diverse
passages van zijn in 1983 integraal uitgegeven dagboek uit zijn studietijd; hierin komt hij reeds naar
voren als een zelfbewuste, naar het conservatisme neigende persoonlijkheid, waarin men zowel de
auteur van de Camera als de latere vervaardiger van ettelijke honderden stichtelijke rijmen kan
herkennen. Twintigste-eeuwse onderzoekers hebben in dit verband wel gesproken van het
‘probleem-Beets’, maar zij hebben voorbijgezien aan het feit dat hij na 1840 zijn
onmiskenbaar aanwezige talent willens en wetens geheel in dienst heeft gesteld van God en de Kerk.
Literatuur: Hildebrand. Na vijftig jaar. Noodige en overbodige opheldering van de Camera
Obscura (1887, 18882); J. Dyserinck. Dr. Nicolaas Beets (1903); Idem. Herinneringen aan
Nicolaas Beets in woord en beeld (1903); P.D. Chantepie de la Saussaye. Het leven van
Nicolaas Beets (1904, 19062), met bibl.; G.J. van Rijn en J.J. Deetman. Nicolaas Beets (3 dln,
1911-1919); A. Brom Jr., ‘Lijst van geschriften over Nicolaas Beets’, in: Het boek, 3 (1914)
en 4 (1915); H.Ph. 't Hooft. De student Beets (1914, 19293); H.W.J. Schregel. Stilistische en
syntactische beschouwingen over de Camera Obscura van Hildebrand (1932), diss.; P.H.
Ritter Jr. Een kapper over een professor (1939); C. Tazelaar. De cultuurwaarde van
Hildebrands Camera Obscura (1939); C. Cath. van de Graft, ‘Bibliografie betreffende de
Camera Obscura’, in: Opstellen [...] G.A. Evers (1940); K.H. Heeroma, ‘Het probleem
Beets’, in: Jaarboek Mij Nederl. Letterk. 1947-1949 (1950); W.H. Staverman, ‘Het
“probleem” Beets’, in: Nieuwe Taalgids (1953); P. Kooy, ‘De consument in de
Camera Obscura’, in: Groniek, 2 (1968-1969); P. van 't Veer, ‘De biografie van J. Kegge
(1796-1985)’, in: Hollands Maandblad, 15 (1973-1974); G. Kazemier, ‘Oedipus, Lucifer,
Keesje met zijn regenten’, in: Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk., 90 (1974); G.J. van
Bork, ‘Enkele sociale aspecten van De familie Kegge’, in: Spektator, 4 (1974-1975); A.
Korteweg en W. Idema, ‘O Beets, wat waart gij groot’, in: Maatstaf, 25 (1977); P. van
Zonneveld, ‘De masquerade (1835)’, in: Meta, 12 (1977-1978); K. Thomassen, ‘Elburg
van den Boetselaer: een gedicht van Nicolaas Beets’, in: Jaarboek Genootsch. Oud Rijnsburg
1980 (1981), p. 18-26; R. Wolfs, ‘De Camera Obscura, maar welke’, in: Restant 16 (1988)
2, p. 129-136; G. Bomans. Merkwaardigheden rond de Camera Obscura (1989); D. Welsink,
‘Honderdvijftig jaar Camera Obscura: enkele feiten en cijfers’, in: Juffrouw Ida 15 (1989) 2,
p. 10-15; W. van den Berg, ‘Hoe verveelde mij die Geel’, in: Maatstaf 38 (1990) 12, p. 58-69; W. van den Berg, ‘De neus van herinnering’, in: De Negentiende Eeuw 14 (1990) 4, p.
225-248; E. Sneller. Heemstede rond Beets (1991); D. Welsink, ‘Camera Obscura annotata, I
tot en met VIII’, in: Nieuw Letterkundig Magazijn 9 (1991) 1, p. 8-9, 2, p. 35, 10 (1992) 1,
p. 21, 11 (1993) 1, p. 17-18, 12 (1994) 2, p. 43, 15 (1997) 2, p. 60-61, 16 (1998) 2, p. 43-45,
18 (2000) 1, p. 12-14; D. Welsink, ‘Mijn luim is mijn Camera - Over de Camera Obscura van
Hildebrand’, in: Bzzlletin 28 (1998-1999) 260, p. 9-12; J. Bel, ‘Mansfield Park versus de
Camera Obscura. ‘De familie Kegge’ als koloniaal verhaal’, in: Literatuurwetenschap
tussen betrokkenheid en distantie (2000), p. 377-387; P. van Zonneveld, ‘Een liefde in verzen.
Nicolaas Beets en Aleide van Foreest’, in: Nieuw Letterkundig Magazijn 18 (2000) 1, p. 2-8.
G. Stuiveling en D. Welsink
[aangevuld en verbeterd, februari 2002]