Beers, Jan van
Vlaams dichter (Antwerpen 22.2.1821 - Antwerpen 14.11.1888). Na middelbare
studies aan het Klein-Seminarie te Mechelen brak hij met de rooms-katholieke kerk.
Was een van de leiders van de Vlaamse Beweging en leraar te Lier, Mechelen en
Antwerpen. Bevriend met Hendrik Conscience. Hij was liberaal gemeenteraadslid
van Antwerpen in welke functie hij onder meer streefde naar het gebruik van het Vlaams in het
onderwijs. In dat verband publiceerde hij in 1876 Het Vlaamsch in het onderwijs en Het
hoofdgebrek van ons middelbaar onderwijs (1879).
In 1853 debuteerde hij met de gedichtenbundel Jongelingsdromen. Andere bundels
zijn Levensbeelden (1858), Gevoel en leven (1869) en Rijzende
blaren (1884). Voorts schreef hij teksten voor oratoria en cantates, zoals De
oorlog (1873) van Peter Benoit.
Van Beers begon met romantisch-sentimenteel dichtwerk, maar evolueerde naar een steeds
eenvoudiger realisme. Met zijn idealiserende en verhalende gedichten over de dagelijkse kleine
vreugden en verdrietelijkheden van Vlaamse volksgenoten behoort Van Beers tot het typisch
negentiende-eeuwse ideëel-realisme. Hij genoot met zijn werk ook in Nederland een zekere
populariteit, temeer omdat hij faam genoot als declamator. Voor Vlaanderen geldt hij als een
belangrijk dichter in de overgangsperiode van romantiek naar realisme. Zijn bundel Rijzende blaren
werd bekroond met de vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde (1880-1884).
Literatuur: Oosthoek; WP-lexicon; M. Rooses, in: Schetsenboek (1877) en Derde
schetsenboek (1885); P. de Mont, in: Drie groote Vlamingen (1901); G. Schmook, ‘De
“Mertensen” en de “Van Beersen” uit Antwerpen, XVIIIe-XXe eeuwen’, in:
Mens en Taak 25 (1982) 4, p. 88-113; J. Peeters, ‘Jan van Beers: poëzie uit de negentiende
eeuw’, in: Portulaan 5 (1989) 19, p. 12-15.
B. Decorte en G.J. van Bork
[ingrijpend gewijzigd, februari 2002]