Bastet, Frédéric Louis
Nederlands archeoloog, classicus, letterkundige, dichter en prozaïst (Haarlem
20.9.1926). Studeerde klassieke letteren en archeologie in Leiden. Promoveerde cum
laude op het proefschrift De datum van het grote hypogaeum bij Porta Maggiore te Rome in
1958. In 1966 werd hij hoogleraar klassieke archeologie, maar na tien jaar gaf hij het
hoogleraarschap op en werd conservator van de klassieke afdeling van het Rijksmuseum van
Oudheden in Leiden, een functie waarin hij tijd vond om ook weer literair werk te kunnen
verrichten.
In 1959 had hij al novellen gepubliceerd in De aardbeving en in 1960 poëzie in
Gedichten. Nog voor zijn hoogleraarstijd verschenen de roman Lava
(1963) en gedichten in Arion op de dolfijn (1964).
Bastet ontwikkelde zich vooral als classicus-literator en Couperuskenner. Zo schreef hij over
Couperus de monografie Een zuil in de mist. Van en over Couperus (1980), in 1981
bekroond met de Literaire Witte-prijs. Daarop volgden tal van door hem geschreven nawoorden bij
heruitgaven van werk van Couperus. In 1977 had hij tevens een uitgave van
Couperus' correspondentie met zijn uitgever Veen verzorgd. Bastet publiceerde een groot aantal essays in De
Revisor en in Maatstaf. In 1983 verschenen zijn opstellen in Naar paleizen uit het slik.
Wandelingen door de antieke wereld. Bastets literaire werk wordt gekenmerkt door zijn
wetenschappelijke carrière. Zijn dubbele specialisatie, de klassieke oudheid en de archeologie,
spelen steeds een rol zowel in zijn proza als in zijn gedichten. De door hem bewonderde Romeinse
dichter Horatius heeft zijn poëzie duidelijk beïnvloed.
In 1982 werd Bastet benoemd tot officier in de orde van Oranje Nassau.
Literatuur: Kritisch lexicon; R.Th. van der Paardt, ‘Duiken in het verleden’, in:
Hermeneus 52 (1980) 5, p. 409-411; R. van der Paardt, ‘Over poëzie en proza van F.L.
Bastet’, in: Ons Erfdeel 33 (1990) 3, p. 396-402.
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2002]