Baekelmans, Lode
Ludovicus Henricus Baekelmans, Vlaams prozaschrijver (Antwerpen
26.1.1879 - Antwerpen 11.5.1965). Geboren en opgegroeid in het Antwerpse schipperskwartier;
kreeg op het atheneum les van o.a. Pol de Mont. In 1901 klerk aan de
Volksbibliotheek, klom op tot bibliothecaris, werd in 1933 hoofdbibliothecaris van de
Stadsbibliotheek en het Museum voor Vlaamse Letterkunde. Onder zijn leiding werd het Antwerpse
bibliotheekwezen een unieke instelling. Daarnaast was hij werkzaam bij het onderwijs en de
volksontwikkeling. Medeoprichter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en de Vlaamse
Vereniging voor het Bibliotheekwezen; maakte deel uit van verscheidene redacties (Alvoorder,
Ontwaking).
Als letterkundige maakte Baekelmans naam met romans en novellen, die op realistisch-anekdotische
wijze een levendig beeld geven van de Antwerpse havenwijk en de kleine burgerij. Evenals
Buysse en De Bom begon hij met melancholische, naturalistisch
getinte verhalen onder invloed van De Maupassant (Uit grauwe
nevels, 1901). Zijn talent toonde hij vooral met De doolaar en de weidsche
stad (1904), waarin een buitenman in de barre winter van 1890 als werknemer de sociale
ellende van de havenstad leert kennen. Opmerkelijk is hierin zijn sympathie met kleine lieden en zijn
afkeer van het filisterdom, motieven die worden teruggevonden in zijn deels satirische verhalen
(De waard uit ‘De bloeiende eglantier’, 1903 en De nuchtere
minnaar, 1954). In 1912 verscheen de weemoedige roman Tille.
Tijdens WO I schreef hij talrijke verhalen, waarin de ontoereikendheid van het menselijk streven
met mild geworden humor wordt uitgebeeld (Menschen, 1917; Het
gemoedelijk leven, 1918; De idealisten, 1919), evenals in de anekdotische
roman Mijnheer Snepvangers (1917) met als onderwerp de wisselende fortuin in het
leven van een winkelier.
Met de jaren maakte Baekelmans' aanvankelijk pessimisme plaats voor wijze levensaanvaarding,
waaruit een verlichte, verdraagzame geest sprak. Zijn drukke werkzaamheden lieten hem weinig tijd
voor grotere romanconcepties, doch na zijn pensionering deed hij met Robinson
(1949) en Carabas (1950) het oude schipperskwartier nog eenmaal herleven. De
personages van Baekelmans zijn psychologisch niet uitgediept. Hij is een echte verteller, menselijk
en sociaal bewogen. De anekdotische gegevens zijn doorgaans aan de werkelijkheid ontleend.
Behalve romans en verhalen schreef Baekelmans vele kritieken, indrukken van oude en nieuwe
lectuur, alsmede literatuurstudies. Van belang zijn vooral die over de Vlaamse realisten
(Sleenckx, Loveling, Stijns, Van
Kerckhoven), wier traditie hij in zijn eigen werk voortzette, en die over oude
‘vergeten’ letterkundigen als Focquenbroch. In Ontmoetingen
(1951) beschreef hij herinneringen aan vroegere tijdgenoten.
Literatuur: Oosthoek; WP-lexicon; L. Monteyne. Lode Baekelmans, een inleiding tot
zijn werk (1914); E. de Bock. Lode Baekelmans (Vlamingen van betekenis, dl. 5, 1923);
Bibliotheekgids (1926), Lode Baekelmans-nummer; M. Martens. Lode Baekelmans.
Levensschets en keur uit zijn werken (Vlaamsche schrijvers dl. 2, 1939); Lode Baekelmans ter
eere, 2 dln. (1946); P. Arents, ‘Werk van Lode Baekelmans, bibliografie’, in: Versl. en
Meded. Kon. Vl. Acad. (1954); A. Vermeylen, in Verzameld werk, iii (1951-1955); G.W.
Huygens. Lode Baekelmans. (Monografieën Vl. Letterk. nr. 21, 1960); G. Schmook,
Levensbericht, in: Jaarb. Mij der Ned. Letterk. (1967-1968) p. 120-127; G. Schmook. Lode
Baekelmans 1879-1965 (1974); Lode Baekelmans 1879-1965. Tentoonstelling 11 mei - 31
september 1979 (AMVC, 1979); K. van den Oever, ‘Rond Lode Baekelmans’, in:
Verzameld werk, dl. 2 (1985), p. 426-430.
G.W. Huygens
[aangevuld, februari 2002]