Zevecote, Jacob van
Neolatijns (Zuidnederlands) dichter (Gent
16.1.1596-Harderwijk 17.3.1642). Bezocht het college der augustijnen te Gent;
studeerde daarna rechten te Leuven, waarna hij advocaat was te Gent. Na een
reis naar Rome (1614) trad hij in in het augustijnerklooster te Gent
(priesterwijding 1620). Was aldaar leraar in de retorica (tot 1622) en daarna
te Brussel. In 1624 bevond hij zich te Leiden, waar hij overging tot de
gereformeerde kerk. Als protégé en bewonderaar van zijn `neef'
Daniël Heinsius vertaalt hij diens De contemptu mortis onder de
titel Verachtinge des doots (1625). In 1626 volgt zijn benoeming tot
lector en drie maanden later tot hoogleraar in de retorica te Harderwijk. In
1635 promoveert hij te Leiden in de rechten.
Meer dan zijn Nederlandse poëzie wordt zijn
Latijnse, waarin hij een epigoon is van Heinsius, geprezen. Naast
Elegiae en Silvae schrijft hij drie toneelstukken in senecaanse
trant wat betreft de eenvoud van vorm: de in 1621 samen uitgegeven Rosimunda
tragoedia et Esther tragicomoedia en Maria Stuarta. Het laatste stuk
werd in 1623 omgewerkt tot Maria Graeca (getrouwd met de Byzantijnse
keizer Constantinus vii) en later, na Van Zevecote's overgang tot het
protestantisme, nogmaals herzien in gereformeerde zin.
In 1626 verschijnen zijn Emblemata ofte Sinnebeelden
met dichten verciert (herdr. 1638), met 72 kopergravures, ten dele naar de
Emblemata van Schoonhovius (1618). Achter in deze bundel bevinden zich
de `Nederduytsche dichten meest over eenige jaren geschreven', met o.a. de
liefdesgedichten voor Thaumantis, een gefingeerde naam voor een meisje voor wie
hij in zijn jongere jaren een onbeantwoorde liefde koesterde. In 1626 en 1630
verschijnen ook nog twee zgn. treurspelen, in werkelijkheid declamatoria met
reizangen: Belech van Leyden en Ontset van Leyden. Bly-eindich
spel (herdr. 1632).
Van Zevecote's Nederlandse poëzie, vooral de
minnedichten, Belech van Leyden en Lof van Harderwijck, werden in
de 19de eeuw, o.a. door Siegenbeek en J.F. Willems hoog geprezen. Later
oordeelde men gematigder: het conventionele, petrarkistische en het
epigonistische verlenen het werk een wat kleurloos karakter.