De Nederlandse en Vlaamse auteurs
(1985)–G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 649]
| |
de zich later van de politiek en werd directeur van de Amsterdamse politie (1813-1840). Als letterkundige behoorde hij tot de kring van mannen als Jeronimo de Vries, D.J. van Lennep, Kinker, Loots e.a., maar ook hier viel zijn poëzie weinig op. Meer gezag had hij als toneelkenner. Hij uitte ernstige kritiek op het Nederlandse repertoire en op de slechte smaak van het publiek. Als ideaal stond hem een synthese voor ogen van de beste elementen die het Griekse drama (hij vertaalde Euripides), het Franse classicisme en het modernere speelstuk hadden opgeleverd. Drama's als Adel en Mathilda (1813), Alcestis (1817) en Karel, kroonprins van Spanje (1819) deden het slechts tijdelijk. Met zijn overige werken werden zij bijeengebracht in de vijf delen Mengel- en tooneelpoëzij (1818-1821), waaraan als zesde deel in 1833 nog zijn Nieuwe dichtbundel werd toegevoegd. | |
Literatuur:P. van Limburg Brouwer, Het leven van Mr. S.I.W. (1846); H.J. Versteeg, Van schout tot hoofdcommissaris (1925); J.C. Arens, `Deidamia aan Achilles', in Nieuwe Taalg., 63 (1970).
[G.W. Huygens] |
|