Wispelaere, Paul de
Vlaams romanschrijver en essayist (Brugge 4.7.1928).
Studeerde Germaanse filologie aan de rijksuniversiteit te Gent. Van 1953 tot
1972 werkzaam als leraar, aanvankelijk in Berchem en later in Brugge; daarna
als hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universitaire Instelling
Antwerpen. Was redacteur van veel tijdschriften, o.m. De Tafelronde, Komma,
Nieuw Vlaams Tijdschrift, Raam en Nieuw Wereldtijdschrift (vanaf
1984). Voor het dagblad Het Vaderland schreef hij vanaf 1965 veel
kritieken. In 1984 verscheen de door hem samengestelde bundel Vlaamse
verhalen na 1965.
Het is essentieel voor het schrijverschap van De
Wispelaere dat er geen duidelijke scheidslijn loopt tussen enerzijds het
kritische en essayistische deel van zijn oeuvre, anderzijds het creatieve deel.
Reflectie over literatuur kan het in zijn visie niet meer stellen zonder
creativiteit en creativiteit niet meer zonder reflectie. Desondanks kan er ook
in zijn eigen werk nog wel een onderscheid worden gemaakt tussen de versch.
genres: Het Perzische tapijt (1966), Met kritisch oog (1967) en
Facettenoog (1968) zijn essaybundels; Een eiland worden (1963) en
Mijn levende schaduw (1965) romans. Het boek waarin de genrevermenging
het verst is doorgevoerd is het caleidscopische Paul-tegenpaul (1970),
dat in het gefragmenteerde kader van een schrijversdagboek ruimte biedt voor
verhalen, essays en polemische beschouwingen. De antithetische titel van dit
boek verwijst naar het belangrijkste thema van het werk van De Wispelaere: dat
van de ambivalentie. Steeds tracht hij te ontkomen aan een definitieve keuze
tussen literatuur en leven, mythe en rationaliteit, stilstand en vooruitgang,
natuur en cultuur, en wel door een flexibele tussenpositie in te nemen waarin
telkens plaats is voor beide polen.
Die ambivalentie komt ook tot uitdrukking in De
Wispelaere's standpunt tegenover de moderne roman. Enerzijds erkent hij het
belang van vormexperimenten, anderzijds gaat hij daarin nooit zover dat die de
toegankelijkheid van zijn werk verhinderen. Invloeden van de nouveau roman, het
vroege werk van Weiss en - uit eigen land - van L.P. Boon, de `tedere
anarchist' over wie hij een uitvoerig essay schreef, lijken onmiskenbaar, zowel
waar het de kritiek op de traditionele vertelvormen betreft als waar het gaat
om de twijfel aan de eenduidige kenbaarheid van de realiteit. Toch gaat zijn
kritiek op de traditionele roman nooit zover dat het narratieve element geheel
verdwijnt; en evenmin strekt zij zich uit tot een aantasting van de gangbare
syntaxis. Vermoedelijk bestaat er een verband tussen zijn gehechtheid aan
verzorgd taalgebruik en zijn liefde voor het traditionele vakmanschap, waarvan
hij het verdwijnen betreurt. In zijn romans Tussen tuin en wereld (1979)
en Mijn huis is nergens meer (1982) komt dit laatste element in een
breed maatschappijkritisch verband te staan. Beperkte de kritiek in het
vroegere proza zich tot de directe omgeving - de knellende banden van een
bekrompen milieu en een conservatief-christelijke moraal -, in deze romans
breidt die zich uit tot de agressief oprukkende wereld van industrie,
bureaucratie en corrupte politiek. In het besef nooit geheel van die `wereld'
te kunnen loskomen, verdedigt De Wispelaere de `tuin', het beschermde gebied
waar de natuur kan gedijen en dat het domein is van het cyclische tijdsverloop,
de speelsheid en de erotiek.
In 1982 werd hem de Driejaarlijkse Staatsprijs voor de
roman 1981 toegekend.