za, De adem van Mars (uitg. 1956),
welk navrant verslag van zijn vlucht uit Europa in mei 1941 in het maandblad
De Fakkel verscheen.
In maart 1942 werd Vroman door de Japanners
krijgsgevangen gemaakt. Pas in 1945 werd hij bevrijd, en wel in Japan, waarheen
hij in 1943 met een groep krijgsgevangenen per schip was getransporteerd. Hij
was er ondergebracht in werkkampen, eerst in Osaka en later in Nagaoka.
De krijgsgevangenschap was voor Vroman in zoverre een
vruchtbare tijd dat zijn artistieke talenten tot volle ontplooiing kwamen.
Behalve dat hij veel tekende, schreef hij zowel fantastische als gevoelige
verzen die na wo ii in de bundel Gedichten (1946) werden gepubliceerd,
een uit zijn rijke fantasiewereld ontstane roman die verloren raakte, en het
wel behouden verhaal Tineke (1948), waarvan de hoofdpersoon de naam
meekreeg van zijn in Nederland achtergebleven verloofde, met wie hij in 1947
trouwde. Toen had hij zich al gevestigd in de V.St. Hij zag daar op doorreis na
zijn bevrijding de mogelijkheid het beroep uit te oefenen waarvoor hij had
gestudeerd. In een ziekenhuis in New Brunswick (New Jersey) werd hij als
assistent betrokken bij het chemisch onderzoek van bloed en hij ontwikkelde
zich op den duur tot een deskundige in de bloedfysiologie, die ook door
publikaties op dit gebied de aandacht trok. Als zodanig is hij sinds 1965
verbonden aan het Veterans Administration Hospital in Brooklyn, nadat hij in
1958 aan de universiteit van Utrecht was gepromoveerd.
Na de publikatie van zijn oorspr., speelse en tot alle
mogelijkheden van de taal ontginnende bundel Gedichten, Gedichten, vroegere
en latere (1949) en zijn subtiele verhaal Tineke, kreeg Vroman in
1950 de ter aanmoediging ingestelde Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der
Nederlandse letterkunde. Hij was toen door de Nederlandstalige lezer ontdekt
als een der boeiendste schrijvers van na wo ii, die zich in alle intimiteit en
ontdaan van de gebruikelijke conventies presenteerde, waarbij hij ook zijn
vrouw en dochter in zijn werk laat optreden. Hoewel Vroman zich altijd afzijdig
heeft gehouden van groepen of stromingen, wordt zijn vroege poëtische werk
vaak in verband gebracht met dat van de Vijftigers, die ook zelf toonden
affiniteit met zijn werk te hebben.
De sterk persoonlijk-intieme trekken die zijn proza en
poëzie kenmerken, komen tot uiting in de brieven die hij aan versch.
Nederlandse tijdschriften stuurt en waarin hij min of meer verslag doet van
zijn dagelijkse doen en laten in de V.St.
Enkele jaren na zijn vestiging in zijn tweede vaderland
publiceerde Vroman ook in het Engels geschreven verzen in het Amerikaanse
tijdschrift Poetry. Met een aantal andere werden zij in 1953 onder de
titel Poems in English in Nederland gebundeld. Het bleek toch geen
afsluiting te zijn van zijn Nederlandstalige publikaties, want met een reeks
nieuwe bundels, waaronder het indrukwekkende en zelf geïllustreerde
herinneringsgedicht Inleiding tot een leegte (1955), manifesteerde hij
zich als een van Nederlands meest authentieke schrijversfiguren.
Ook op het gebied van het toneel, waar hij al in zijn
studententijd bij werd betrokken, leverde hij verrassende prestaties. Voor zijn
oude studentenvereniging in Utrecht schreef hij het poëtische toneelstuk
met metafysische strekking Het Grauwse Diep, dat daar in 1966 werd
opgevoerd. Een Amsterdams beroepsgezelschap voerde in 1969 zijn bizarre en met
filminlassen doorschoten familiestuk Voorgrond, achtergrond op, waarin
hijzelf, gezinsleden en vrienden moeten worden `gespeeld'.
Vromans hele werk bestaat uit een dringen door wat op het
eerste gezicht grenzen lijken. Op een blootleggen ook van wat dan als
grensgebied wordt ontdekt, zelfs als het gaat om de meestal geschuwde grens
tussen leven en dood. Hij heeft zich doen kennen als een gevoelig en
verbeeldingrijk explorator van zichzelf, van zijn directe omgeving en van het
per microscoop bezochte domein dat hij wetenschappelijk bestudeert. Van het
laatste bracht hij een hoogstpersoonlijk en humoristisch verslag uit in een
eerst in de V.St. en daarna in Nederland onder de titel Bloed in 1968
verschenen `studieboek'. Ook hiermee werden grenzen doorbroken, nl. van wat
enerzijds verhandeling en anderzijds literaire vertelling pleegt te zijn. En
alweer leverde Vroman zelf er zijn trefzekere en spirituele illustraties bij.
Met zijn speels intelligente toekomstroman Het carnarium (1973) zette
hij het balanceren op de grenzen van fantasie en wetenschap voort.
Ondanks zijn afscheid van Nederland in 1940 is Vroman er
door zijn werk hecht mee verbonden. De waardering bleef niet uit. In 1965 werd
hij nog tweemaal onderscheiden, met de Prijs van het Kunstenaarsverzet en