Utenhove, Jan
Zuidnederlands dichter en prozaschrijver (Gent?-Londen
1565). Werd geboren uit een oud Gents patriciërsgeslacht. Hij was de zoon
van ridder Nicolaas Utenhove (gest. 1527), een vriend van Erasmus en van
Elisabeth de Grutere. Hij kreeg een verzorgde opvoeding en bezat o.m. een
grondige kennis van het Latijn en het Grieks. Zijn vertrek uit Gent in 1544
moet in verband worden gebracht met de veroordeling van een door Utenhove in
1532 vervaardigd `spel van zinne', dat in 1543 was vertoond en waarvan de tekst
in een druk van 1570 bewaard is gebleven. Hij leidde verder een zwervend
bestaan, in dienst van de nieuwe religieuze denkbeelden waarvan hij een
overtuigd voorstander was. In 1549 bezocht hij de Zwitserse kerkhervormer
Bullinger, wiens opvattingen over het avondmaal hij verdedigde in zijn
Rationes quaedam... (1560). Hij verbleef o.m. in Straatsburg
(1545-1548), Londen (1549-1553), Emden (1553-1556) en in Polen, samen met zijn
vriend, de Poolse baron Johannes a Lasco. Huwde er in de lente van 1558 met
Anna van Horne en woonde vanaf 1559 opnieuw te Londen.
Tijdens zijn twee verblijven te Londen speelde Utenhove
een vooraanstaande rol in de Nederlandse vluchtelingengemeente. Een verslag
hiervan is te vinden in de Simplex et fidelis narratio. Hij vertaalde
voor haar vier Latijnse geschriften van a Lasco (één in het Frans
en drie in het Nederlands), o.a. De catechismus, oft Kinderleere (1551)
en bezorgde ook een psalmberijming, waaraan hij vijftien jaar heeft gewerkt en
die in 1566 verscheen, nadat vanaf 1551 reeds kleinere en grotere verzamelingen
psalmen waren gedrukt. De Psalmen Davidis (1566) werden voor de druk
gereed gemaakt door de predikant Godfried van Wingen, die ook Utenhovens
medewerker was geweest toen deze tijdens zijn verblijf in Emden de eerste
zelfstandige Nederlandse vertaling bewerkte van het nt, rechtstreeks uit het
Grieks: Het Nieuwe Testament... Na der Grieckscher waerheyt in Nederlandsche
sprake grondlick end trauwlick overghezett (1556).
Zijn streven naar een zo letterlijk mogelijke weergave en
een uitgesproken beredeneerd-renaissancistische weinig volkse taalbehandeling
stonden echter een ruimere verspreiding van deze vertaling in de weg. Hetzelfde
lot viel ook zijn psalmenberijming te beurt die, zowel in de Nederlanden als in
Engeland, weldra door die van Datheen werd verdrongen.