Prins, Sonja
Nederlands dichteres (Haarlem 14.8.1912). Dochter van
Apie Prins, schrijver en bohémien; haar moeder was juriste. Studeerde te
Amsterdam, waar ze communiste werd en het internationaal tijdschrift
Front redigeerde. In 1933 verscheen haar eerste bundel poëzie onder
ps. Wanda Koopman, Proeve in strategie, gedichten met een sterk
humanitair-sociale strekking. Tijdens de oorlog nam ze deel aan het verzet,
werd gevangen genomen en bracht de rest van de oorlog door in de
vrouwengevangenis van het kamp Ravensbrück. Later verscheen hierover haar
autobiografische roman De groene jas (1949).
Haar naoorlogse poëzie geeft ze aanvankelijk in
eigen beheer uit: Brood en rozen (1953). Ook deze poëzie wordt
gekenmerkt door engagement en associatieve techniek, redenen waarom ze door de
Vijftigers als verwante dichteres wordt herkend.
Na een lange periode van zwijgen verschijnen in de jaren
zeventig opnieuw gedichten waarin de actualiteit centraal staat:
Notities (1973) en Dagboekgedichten (1974). Soms ontkomt ze
daarbij niet aan modieuze tendensen, maar haar sociale bewogenheid is daarom
niet minder oprecht. In 1975 verzamelde ze een groot deel van haar vroege
poëzie in Gedichten 1930-1958. Voorts werkte ze voor radio en tv
mee aan documentaires en schreef ze tv- en hoorspelen.