Prins, Jan
Ps. van Christiaan Louis Schepp, Nederlands dichter
(Rotterdam 5.2.1876-Naarden 9.2.1948). Werd na zijn gymnasiumtijd opgeleid tot
marineofficier te Den Helder. In 1924 werd hij afgekeurd als kapitein-luitenant
ter zee; in 1929 vond zijn bevordering tot kapitein ter zee titulair
plaats.
Prins debuteerde in 1903 in De XXe Eeuw en was
daarna medewerker aan Verwey's De Beweging. Uit zijn Hollandse (o.a.
Tochten, 1911 en Getijden, 1917) en Indische gedichten (1932)
spreekt zijn liefde voor de natuur, vooral voor de zee. Het is eenvoudige, open
poëzie, die gemakkelijk in het gehoor ligt.
Na zijn 50ste jaar leerde hij Grieks van Boutens en
vertaalde de Timaeus van Plato. Hij voorzag deze vertaling van een
inleiding, bestaande uit 40 sonnetten (Timaios-sonnetten, 1936) en een
toelichting. Met deze vertaling oogstte hij lof, terwijl hij ook ander werk
verdienstelijk vertaalde.
Zijn verzen op Rotterdam (o.a. Rotterdam, 1941 en
De stad waar men is kind geweest, 1946, met een inleiding van A.
Kossmann), de bevrijding (o.a. Drie bevrijdingsgedichten, 1945) en op
P.C. Hooft zijn zeer opmerkelijk.