Bloem, Nijhoff en Donker, en
een weerzin had tegen het retorisch humanisme van Coster en De Stem. In
1931 schreef hij zijn geruchtmakende afrekening: Uren met Dirk Coster,
dat een plaats kreeg in de eerste jaargang van Forum, en daarna in
boekvorm verscheen (1933). Het heeft het gezag van Coster bij de jongere
generatie definitief ondermijnd. Ofschoon Du Perron tot de oprichters van
Forum behoorde, en geregeld meewerkte, heeft dit blad zich niet volgens
zijn ideeën ontwikkeld.
In mei 1932 huwde hij met Elizabeth de Roos; zij
vestigden zich in Parijs, waar de vriendschap met de zeer bewonderde Arthur van
Schendel vernieuwd werd. Maar het familiebezit bleek na de zelfmoord van Du
Perrons vader kleiner dan men had gemeend, en na het overlijden van Du Perrons
moeder in januari 1933 tot niets gereduceerd. Toch slaagde hij erin door
medewerking aan kranten en tijdschriften samen met zijn vrouw een bestaansbasis
te vinden.
Intussen leefde Du Perron in het chaotische Parijs van
crisis, volksfront, opkomend nationalisme, en de corrupte Stavisky-affaire; hij
volgde intensief de Franse literatuur en was bevriend met Malraux, die La
condition humaine aan hem opdroeg. Intussen werkte hij aan zijn
confrontatie van heden en verleden: Het land van herkomst (1935,
198211), en aan de polemisch-essayistische bevestiging van zijn
eigen onafhankelijke positiekeuze: De smalle mens (1934). In het najaar
van 1936 vertrok Du Perron met vrouw en zoontje naar Java: hij werkte in
Bandoeng en in Batavia, deed archiefonderzoek, bezocht Lebak ter wille van zijn
Multatulistudie en schreef kronieken in het Bataviaasch Nieuwsblad en in
Kritiek en Opbouw, het meest vooruitstrevende `Indische' tijdschrift.
Hij had contact met anti-koloniale Nederlanders en met Indonesiërs, zoals
Sjahrir. Zijn bekendheid met het Maleise Indië kwam hem nu van pas; maar
het `land van herkomst' was onherkenbaar veranderd. De koloniale voorkeur voor
het nationaal-socialisme maakte hem woedend. Omdat hijzelf ziek werd en zijn
vrouw het klimaat slecht verdroeg, verlieten zij Java in het najaar van 1939;
ze verbleven in Den Haag, waar Menno ter Braak, en later in Bergen, waar A.
Roland Holst woonde.
Na in 1937 De man van Lebak te hebben
gepubliceerd, had Du Perron allerlei Multatuli-plannen, zoals de heruitgave van
de werken, chronologisch gecombineerd met de brieven; hij schreef aan de cyclus
De onzekeren, waarvan één deel gereed was gekomen:
Schandaal in Holland (1939), gewijd aan de beruchte 18de-eeuwse
zedenkwestie rondom Onno Zwier van Haren. Bij de Duitse inval verbrandde hij
een groot deel van zijn persoonlijk archief. Toen in de late namiddag van 14
mei de capitulatie bekend werd, kreeg hij een aanval van angina pectoris die
het einde betekende.
Als dichter is Du Perron vooral de vertegenwoordiger van
een anti-esthetische poésie parlante: geestig, nuchter, zakelijk,
anekdotisch en psychologisch. Het is na de woordkunst van tachtig en na de
symbolistische versverzorging van de generatie van 1910 een stijl waaraan de
pretentie van eeuwige schoonheid vreemd is. Maar ook het expressionisme is
voorbij, zowel naar inhoud als naar vorm. Zowel de gedichten van Vestdijk als
die van de Criterium-groep (Hoornik, Van Hattum) zijn op Du Perrons
poëzie-opvatting geïnspireerd, een opvatting die in feite pas
omstreeks 1950, door het optreden van de dichters der experimentele atonale
poëzie haar invoed heeft verloren.
Als criticus en essayist vertegenwoordigt Du Perron te
zamen met Menno ter Braak de littérature engagée op zijn best:
wars van alle compromis, wars van alle sentimentaliteit, keerde hij zich tegen
middelmatigheid, epigonisme, statuszoekerij, vrijheidsbeperking en politieke
dwang. Hij was een ontmaskeraar die door zijn `Indisch' verleden en zijn
Parijse contacten een scherp inzicht had in het benepen Hollandse en zich
verplicht voelde de Nederlandse grootheid te meten met internationale maat. Dit
geldt zo goed voor de literatuur als voor de politiek en het leven in het
algemeen. Hij was naar wezen en overtuiging een anti-burger: eerst als
rijkeluiszoontje, dan als bohémien, ten slotte als niets-dan-schrijver,
en steeds als onafhankelijk individualist.
Evenals Multatuli vormde Du Perron een eenmanspartij:
tussen het geweld van het nationaal-socialisme dat hij onvoorwaardelijk
verachtte en het communisme, dat hij wel begreep maar niet aanvaardde,
verdedigde hij zichzelf en zijn kleine groep creatieve geestverwanten als de
`smalle mens'. Terwijl Ter Braak het type Busken Huet vertegenwoordigt is Du
Perron meer het type Multatuli; zijn invloed op de kritiek na wo ii blijkt o.a.
bij Willem Frederik