De Nederlandse en Vlaamse auteurs
(1985)–G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
Nederlands-Indië, resp. Indonesië. In deze periode was hij mede-redacteur van De Fakkel en het literaire blad Oriëntatie. Van zijn culturele positie `tussen twee vaderlanden' heeft hij zich versch. malen rekenschap gegeven, o.a. in zijn onder het ps. Breton de Nijs geschreven Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum (1954), een autobiografische roman in de vorm van een familiekroniek. Na een jarenlang leraarschap te Amsterdam, werkte Nieuwenhuys tot aan zijn pensioen bij het Koninklijke Instituut voor taal-, land- en volkenkunde te Leiden. In 1959 verscheen Tussen twee vaderlanden, een bundel artikelen over o.a. tempo doeloe (= de tijd van vroeger) en Maurits (P.A. Daum). Het fotoboek Tempo doeloe; fotografische documenten uit het oude Indië, 1870-1914 (1961), onder het ps. Breton de Nijs, bevat in feite het illustratiemateriaal bij de twee eerder genoemde boeken. Zijn talrijke publikaties over de `koloniale' literatuur (waaronder een aantal bloemlezingen) vonden hun bekroning in het standaardwerk op dit gebied, de Oost-Indische Spiegel (1972, 19783). In 1983 werd hem de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele letterkundig werk toegekend. In 1984 verleende de Leidse Universiteit hem een eredoctoraat. | |
Werken:H.N. van der Tuuk (ed.), De pen in gal gedoopt (1962), brieven en documenten; De dominee en zijn worgengel; van en over François Haverschmidt (1964); F.W. Junghuhn (ed.), De onuitputtelijke natuur (1966), bloeml.; Batavia, koningin van het Oosten (1976); Een beetje oorlog (1979); Baren en oudgasten, dl. i, fotografische documenten uit het oude Indië, 1870-1920 (1981). | |
Literatuur:J. Brouwers, in Jan Campertprijzen 1983 (1983); De Engelbewaarder, 25 (1982), bibl.; F. Vermeulen, interview, in Literatuur, 1 (1984).
[G. Termorshuizen en G.J. van Bork] |
|