van de Amsterdamse
schouwburg. Richtte in 1669 met enkele medestanders het kunstgenootschap `Nil
Volentibus Arduum' op. Werd in 1677 opnieuw schouwburgregent. Dichtte sedert
1651; zijn bundel `minne-, lof-, eer-, lijk- en grafdichten' is nooit
uitgegeven (hs. in Bibliotheek Maatschappij Nederlandse Letterkunde te
Leiden).
Bezorgde in 1654 een tweede druk van Johan Hofmans
Nederlandtsche woordenschat, oorspr. een lijst van `basterdt-woorden'
met Nederlandse synoniemen; door hem vermeerderd o.a. met een lijst van
`konstwoorden'. De vijfde druk (1669) werd door Meyer vermeerderd met een
collectie `verouderde woorden', grotendeels op onkritische wijze ontleend aan
Kiliaens Etymologicum. Dit werk leverde een bijdrage tot de eenheid in
de Nederlandse wetenschappelijk-wijsgerige vaktaal. Veel beroering wekte zijn
in 1674 door de overheid verboden, anoniem in 1666 verschenen, Philosophia
sanctae scripturae interpres. Hij schreef daarvoor wsch. zelf de
Nederlandse vertaling De philosophie d'uytleghster der H. schrifture
(1667)). Al eerder leverde hij de voorrede voor Spinoza's Principia
philosophiae Renati des Cartes (1663) en gaf o.a. diens Ethica en
een aantal van zijn brieven uit. Voor de uitgave van Spinoza's Opera
posthuma (1677) vertaalde Meyer de Nederlandse `Voorreeden' van Jarig
Jelles bij De nagelatene schriften.
Ook in de toneelpoëzie was Meyer produktief. In 1658
bewerkte hij Corneille's Le menteur tot De looghenaar, dat op 8
april van dat jaar voor het eerst werd opgevoerd. De eerste toneeltheoretische
opmerkingen volgden in de voorrede van het Ghulde vlies (1667), een
navolging van Corneille's La conquête de la toison d'or en nog in
de trant van de stukken van Jan Vos; hij beredeneerde in deze voorrede onder
welke voorwaarden het `kunst en vliegwerk' in een treurspel aanvaardbaar is en
baseerde zich daarbij op Aristoteles. Een jaar later volgde Verloofde
koninksbruidt (uitgegeven met commentaar door een werkgroep van Neerlandici
aan de universiteit van Utrecht), dat eerder de titel droeg van De gestrafte
dwingelandt. Het werk was al op 26 mei 1665 bij de opening van de nieuwe
schouwburg vergeefs aangeboden. Het succes was in deze latere fase niet veel
groter: het werd in 1668 en 1669 slechts zes keer opgevoerd, had een lage
opbrengst en werd sterk bekritiseerd door de tegenstanders van `Nil'. De
voorrede van het werk is echter belangrijk; Meyer sluit zich daarin definitief
aan bij de Frans-classicistische toneelwetten en bewerkte daarvoor passages uit
Corneille's Trois discours sur le poème dramatique. Andere
toneelbewerkingen van Meyers hand zijn Het spookend weeuwtje, blyspel
(1670), naar A. le Metel d'Ouville's La dame invisible ou l'esprit
follet, en Andromaché (1678), naar Racine's
Andromaque. Met andere leden van `Nil' stelde hij samen Naauwkeurig
onderwijs in de tooneel-poëzy (eerste uitgave 1765) en een
spellingsleer Van der letteren affinitas of verwantschap (door toedoen
van Gerard van Papenbroek uitgegeven in 1728).