Meijer, Jaap
Eig. Jakob, Nederlands dichter en essayist (Winschoten
18.11.1912). Werd orthodox-joods opgevoed. Studeerde geschiedenis te Amsterdam
en speelde een rol in de zionistische jeugdbeweging. Promoveerde in 1941 op
Isaäc da Costa's weg naar het christendom, bijdrage tot de geschiedenis
der Joodse problematiek in Nederland. Deze problematiek is steeds zijn werk
als wetenschapper en essayist blijven beheersen. In 1961 schreef hij in
opdracht een studie over Het Jonas Daniël Meijerplein en in 1967
verscheen De zoon van een gazzen over het leven van Jacob Israël de
Haan. In Waar wij ballingen zijn (1968) bundelde hij opstellen over
joodse letterkundigen uit het Nederlandse taalgebied.
Onder het ps. Saul van Messel begon Meijer poëzie in
Kentering te publiceren, die in snel tempo in 1967 en 1968 in een
viertal bundels resulteerde: Zeer zeker en zeker zeer (1967),
Mammoeth mijn muze (1968), Het beloofde land (1968) en Strelen
om de stam (1968), de beide laatste bundels met als ondertitel `Joodse
gedichten'. Meijer beschouwt deze poëzie als bevrijding uit het syndroom
van zijn joodse verleden en tevens als een vorm van zelfverwerkelijking. Het is
sterk anekdotische en eruptief geschreven poëzie. In 1971 verscheen
Syndroom, een bundel joodse poëzie waarin hij de traumatische
herinneringen aan de oorlog verwerkt. Daarna volgde een bundel
doodspoëzie, Het eeuwige leven (1972).
In zijn (veelal in eigen beheer uitgegeven) studies over
Nederlandse literatoren, de Perk-studiën (1975-1981) en De
diasporade, een reeks alternatieve joodse cahiers (1976-1982), wordt de
wetenschapsman meer dan eens overvleugeld door de polemist.
Meijer schreef ook poëzie in het Groninger dialect,
o.m. Vrouger of loater (1969), waarvoor hij in 1983 de literaire prijs
van het Grunneger bouk kreeg.