Leeuw, Aart van der
Nederlands prozaschrijver en dichter (Delft
23.6.1876-Voorburg 17.4.1931). Promoveerde in de rechten te Amsterdam in 1902.
Werkzaam bij levensverzekeringsmaatschappij tot 1907 (ontslag wegens zwakke
gezondheid). Wijdde zich daarna uitsluitend aan de letteren.
Zijn eerste proza en verzen staan in het teken van de
schoonheidsdrift van Tachtig. Behoorde tot de kring van medewerkers aan De
Beweging van Verwey, waarin in 1908 zijn eerste zelfstandige verhaal,
Sint Veit (geschreven 1905-1906), verscheen.
Zijn poëzie is nu eens retorisch en stroef, dan weer
stemmingsvol en melodieus. De inhoud wordt gekenmerkt door een eenvoudig,
spontaan-religieus natuurgevoel, waarvan de symboliek, evenals in het proza,
voortdurend boven het aardse uitstijgt. In zijn beste werken, Ik en mijn
speelman (1927) en vooral De kleine Rudolf (1930), heeft zijn stijl
een volstrekt eigen klank gekregen, gekenmerkt door bondigheid en gevoel voor
relativiteit. In de eerste roman wil Van der Leeuw aantonen dat de zalige
dwaasheid van de droom het ware geluk op aarde brengt. Dora van Velden bewees
dat het thema van Ik en mijn speelman ontleend is aan The Broad
Highway (1910) van Jeffery Farnol. De kleine Rudolf beantwoordt aan
Van der Leeuws eenzelvigheid, die uit zijn jeugd stamde en door een toenemende
hardhorigheid tot een persoonlijk drama werd. Terwijl Van der Leeuw in zijn
vorig werk meestal slechts tot een geforceerd contact met de werkelijkheid
kwam, slaagt hij er nu in het aardse te aanvaarden en de tweespalt
droom-werkelijkheid met elkaar te verzoenen.