Vlaams dichter (Mechelen 25.9.1921-Duffel 2.1.1958). Was
een tijdlang werkzaam als ambtenaar bij het ministerie van arbeid en sociale
voorzorg, later betrokken bij de organisatie van de Wereldtentoonstelling te
Brussel (1958). Richtte samen met Jan Walraven het tijdschrift Tijd en
Mens op, dat het experimentalisme in Vlaanderen inluidde.
Hij debuteerde voor de oorlog met traditionele liefdes-
en religieuze gedichten. Vanaf Gebed voor de kraaien (1948) werd zijn
poëzie echter sterk ethisch bewogen en expressionistisch-retorisch van
toon. Op existentialistische wijze worden alle vooroorlogse vermeende waarden
ontmaskerd; wat het menselijk bestaan uiteindelijk ken-
[pagina 314]
[p. 314]
merkt, is
een fundamentele ontreddering, een ambivalente combinatie van nihilistisch
doodsverlangen en instinctieve levensdrift. Diezelfde visie ligt ook ten
grondslag aan het korte, poëtische toneelstuk Ebbe en vloed (1954),
dat qua uitwerking en ideeën duidelijk is geïnspireerd op Sartre's
Huis Clos.
Werken:
Nachtelijke razzia (1939); De andere weg (1941);
De schim van Memlinc (1950); Een kleine ruïnemuziek (1951);
Veronica (1953); Gedichten voor een Kariatide (1957).
L.M. van den Brande en I. Veys (ed.), `R.C.v.d.K.', in Morgen
18/19, vi, 6 (1969); M. Wauters, R.C.v.d.K. (1974); W. Spillebeen,
`R.C.v.d.K., nabloeier van het expressionisme', in Dietsche Warande &
Belfort, 120 (1975).