Jonctijs, Daniël
Noordnederlands dichter en schrijver (Dordrecht 1609 of
1610-Rotterdam febr. 1654). Studeerde filosofie en medicijnen te Leiden.
Debuteerde als dichter in 1639 met een bundel
petrarkistische erotische poëzie, Roseliins oochies, ontleedt
(herdr. in 1712), 60 verzen waarvan 28 origineel zijn, 30 bewerkt naar de
Ocelli (1579) van Janus Lernutius en twee naar Basia van Johannes
Secundus. In 1641 volgde Hedensdaegse Venus en Minerva of twist-gesprek
tusschen die zelfde, een hekeldicht in alexandrijnen. Daar zijn ironie niet
begrepen werd door de Dordtse theologen werd hij van het Avondmaal afgehouden.
Daarop schreef hij in proza Apologie of gedrongen onschuld; roerende zyn
misduide Hedensdaegse Venus en Minerva (1642).
Had zich al in 1638 een strijder tegen de heksenwaan
betoond in Verhandelingh der toover sieckten (herdr. 1646). In 1646
stelde hij zich te weer tegen de Dordtse arts Johan van Beverwyk in Der
mannen opperwaerdigheid beweert... tegens de vrouwelyke lofredenen van Dr.
J.v.B. Zijn bekendste prozawerk is De pyn-bank wedersproken, en
bematigt (1651), waarmee hij zijn tijd ver vooruit was. Postuum verscheen
in 2 delen (1666, herdr. 1699) Tooneel der jalouzijen, een uitvoerig
werk met seksuele en huwelijksvoorlichting.