Hoornik, Ed(uard Jozef Antonie Marie)
Nederlands journalist en dichter ('s-Gravenhage
9.3.1910-Amsterdam 1.3.1970). Redacteur van de tijdschriften Werk (1939)
en Criterium (1940-1942). Verbleef van 1943 tot 1945 in het
concentratiekamp Dachau. Later werkzaam bij de stichting voor culturele
samenwerking met Suriname en de Ned. Antillen (Sticusa). Redacteur van de
tijdschriften Delta en De Gids; sedert 1965 ook
redactiesecretaris van De Gids.
Hoorniks eerste bundels, Het keerpunt (1936) en
Dichterlijke diagnose (1937), vielen op door hun actueel-anekdotische
thematiek en de daarmee corresponderende journalistieke formuleerwijze. Behalve
tijdsgedichten over sociale wantoestanden en politieke gebeurtenissen, bevatten
zij verzen die getuigen van deernis met de lichamelijk en psychisch misdeelden,
aandacht voor het kind en de moederfiguur, religieuze motieven en onbestemde
angstgevoelens. Het in 1938 verschenen `episch gedicht' Mattheus, dat
bestaat uit 10 taferelen van ongelijke lengte en met strofen van 6 of 4
alternerend rijmende verzen, verhaalt als `episch' kunstwerk de lotgevallen van
een psychopaat die ontsnapt uit een inrichting en na een vreemde zwerftocht
door Amsterdam wordt teruggebracht. Als `lyrisch' gedicht verbeeldt het de
onverzoenbaarheid van eeuwigheid en aarde, en van individu en wereld in een
door de confrontatie met de dood ontredderde ziel. Het in Mattheus
aanwezige moederschapsmotief werd - opnieuw verbonden met sociale en religieuze
elementen - uitgangspunt van de `lyrische cyclus' Geboorte (1938), die
in 13 rijmende gedichten van ongelijke lengte de ontvangenis, dracht en
geboorte verbeeldt van een kind in wie de moeder a.h.w. een door God gezonden
sociale hervormer begroet. Het eveneens reeds uit Mattheus bekende
opzettelijke door- en in elkaar schuiven van werkelijkheid en ervaring, neemt
nadrukkelijker vormen aan in de cyclus Requiem, waarmee de bundel
Steenen (1939) opent. Men zou kunnen zeggen dat er sprake is van twee
cycli, waarvan de onderdelen elkaar telkens afwisselen. Er zijn daarbij vier
belangrijke motieven: het dichterschap, de dood, het schuldgevoel en het
dubbelgangersmotief, welke laatste zich manifesteert als angst voor het eigen
spiegelbeeld. De bundel De erfgenaam (1940) brengt een belangrijke
wending: Hoornik blijkt zich uit de actualiteit van de buitenwereld te hebben
teruggetrokken in een melancholische eenzaamheid, waar hij de Tweespalt
(1943) beleeft van tijd en eeuwigheid.
Na de oorlog verschijnen twee bundels waarin de
poëtische beleving van deze gevoelens tot de hoogste spanning van
werkelijkheidsvervreemding en bovenzinnelijk verlangen wordt opgevoerd in de
beheerste sonnetvorm: Ex tenebris (1948), en vooral Het menselijk
bestaan (1952). Onmiddellijk daarna tracht Hoornik op-