Gruterus, Janus
Eig. Jan de Gruytere, ps. Ranutius Gherus, Zuidnederlands
dichter en filoloog (Antwerpen 3.12.1560-Berhelden, bij Heidelberg, 20.9.1627).
In 1567, bij de komst van Alva, ontvluchtten zijn ouders Antwerpen en vestigden
zich, met honderden lotgenoten, in Norwich (Engeland), waar Gruterus woonde tot
1577, toen hij zich liet inschrijven in Cambridge. Wsch. op aandringen van
Lipsius en Donellus kwam hij in 1579 naar Leiden, waar hij in 1584 promoveerde
in de rechten. Na reizen door Duitsland (Rostock, Danzig) werd hij in 1591
benoemd tot hoogleraar in Wittenberg, dat hij in 1592 wegens de sterk lutherse
gezindheid verwisselde voor Heidelberg. Tien jaar doceerde hij hier
geschiedenis. In 1602 werd hij benoemd tot conservator van de vermaarde
Bibliotheca Palatina, die hij in twintig jaar tot een unieke collectie
uitbouwde. Bij de inname van Heidelberg door de keizerlijken in 1623 werd dit
levenswerk vernietigd. Zijn laatste jaren sleet Gruterus gelaten in
Zuid-Duitsland.
Hij was een der meest vooraanstaande geleerden van zijn
tijd, een zeer verdienstelijk dichter in de landstaal (sonnetten), maar vooral
in het Latijn, en een begaafd filoloog. In Leiden vertoefde hij in de kringen
van Janus Dousa en werd daar sterk beïnvloed door Lipsius' stoïcijnse
denkbeelden. Ook voor de ontwikkeling van de Duitse dichtkunst maakte hij zich
sterk. Van onschatbare betekenis waren eeuwenlang zijn Inscriptiones
antiquae (1602).
Hij onderscheidde zich voorts door de uitgave van veel
klassieke auteurs en zijn bloemlezingen van eigentijdse dichters (Delitiae
poetarum) uit de Italiaanse, Franse, Duitse en Nederlandse Neolatijnse
literatuur. Zijn privé-collectie boeken en hss. was fameus.