Groot, Jan Hendrik de
Nederlands dichter en prozaschrijver (Alkmaar 13.3.1901).
Was o.m. journalist, en sinds 1951 perschef van de Algemene Kunstzijde Unie te
Arnhem. Opgegroeid in een rechtzinnig protestants milieu vond hij aanvankelijk
zijn plaats in de kring rondom het tijdschrift Opwaartsche wegen.
Zijn vroege gedichten zijn vlot geschreven, speels en
zangerig, enigszins pathetisch. In zijn rijpere werk ligt zijn grootste kracht
in het rake, flitsende woord. Was een belangrijke figuur in het verzet en heeft
zich daarin ook als dichter misschien wel het meest kunnen uitleven. Stelde in
1941 met H.M. van Randwijk en G. Kamphuis het eerste, kleine Nieuw
Geuzenliedboek samen. Zijn oorlogsgedichten werden o.m. gebundeld in
Moederkoren (1945). Met name de sonnettencyclus Jeremia (1941)
bevat de profetische thematiek ingegeven door een non-conformistische
waarheidsdrang, die zijn verzetspoëzie kenmerkt.
Schreef ook novellen, reisverhalen, enkele lekespelen en
de in Polen spelende roman Fir (1938). Schreef soms onder ps. Haje
Sikkema en J. ten Mutsaert. Ontving in 1946 de Poëzieprijs van
Amsterdam.
Zijn werk werd o.a. in het Duits, Engels en Zweeds
vertaald.