De Nederlandse en Vlaamse auteurs
(1985)–G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
zelle was een oom van hem en Stijn Streuvels een neef. Ontving de priesterwijding in 1899. Was eerst leraar, daarna onderpastoor en rector te Ieper en later te Moorsele. Was redactielid van Dietsche Warande & Belfort; publiceerde ook in Biekorf en Vlaanderen. Met o.a. D. van Haute, A. Cuppens en A. Walgrave behoorde hij tot een generatie priesterdichters die sterk onder invloed stonden van Guido Gezelle. Zijn eenvoudige natuur- en religieuze lyriek is een zwakke afstraling van de poëzie van zijn oom; meer persoonlijk is de bundel Herbloei (1923). Zijn proza is impressionistisch en oorspronkelijker van toon, geschreven in de `woordkunststijl' van die periode. Nog steeds belangrijk zijn de biografie en de studies gewijd aan Guido Gezelle, al moet men deze niet zonder kritiek lezen. | |
Werken:Primula veris (1903), p.; Uit het leven der dieren (1908), pr.; Leliën van dalen (1909), p.; De dood van Yper (1916), oorlogsdagb.; Guido Gezelle 1830-1899 (1918), biogr.; Vlaamsche verhalen (1923); Voor onze misprezen moedertaal (1923), essays; Zantekoorn van Guido Gezelle's dichtveld (1923); Solitudo (1927), pr.; Uit 't land en 't leven van Guido Gezelle (1928); Gethsemane (1931), pr. | |
Literatuur:J. Eeckhout, Onze priester-dichters (1922); Idem, Literaire profielen, 1 (1925); F. Baur, `C.G.', in West-Vlaanderen, 5 (1956); R. Buckinx, `Herinneringen aan C.G.', in Iepers Kwartier, 4 (1968); F. de Vleeschouwer, `C.G.', in VWS-Cahiers, 5, 1 (1970).
[J. van Dyck] |
|