waarin beperkingen van plaats en tijd worden
opgeheven en ook menselijke ontoereikendheid wordt opgelost om het laatste,
onuitgesproken woord, aan de poëzie zelf te laten. Zeer sprekend in dit
verband is de titel van de bundel Het zinrijk (1971).
Van Geel, die ook in talloze tekeningen en schetsen
haarscherpe waarnemingen in hun essentie weergeeft, heeft zijn natuursymboliek
in een groot aantal varianten beleden, zijn verzen steeds veranderend en
verbeterend, op zoek naar onuitsprekelijke kernen van het bestaan.