Delf, Dirc van
Middelnederlands schrijver (Delft ca 1365-?). Trad te
Utrecht in de orde der dominicanen en doceerde theologie aan de universiteiten
van Erfurt (1396) en Keulen (1403). Vervulde hoge functies in zijn orde en werd
o.a. in verband met het westerse schisma en de verslapte regeltucht aangesteld
als vicaris van de kloosters in Gent en Ieper (1399). Eind 1399 werd hij door
hertog Albrecht van Beieren naar Den Haag geroepen om de functie van
hofkapelaan te vervullen. Na de dood van de hertog (dec. 1404) is het spoor van
Dirc van Delf verloren gegaan.
Voor de vorst en zijn familie, het hof en in het algemeen
alle `wairlike lude' (wereldlijke lieden) schreef hij zijn monumentale Tafel
van den kersten ghelove (ca 1404), een handboek over de godgeleerdheid,
aangepast aan een lekenpubliek en volgens een praktische methode, waarbij
geloofs- en zedenleer als het ware dooreen zijn gestrengeld en waarbij liturgie
en exempels niet worden verwaarloosd.
Voor de systematische rangschikking der hoofdstukken
volgt hij Thomas van Aquino's Summa. Zijn hoofdbron is het Compendium
theologicae veritatis van zijn ordegenoot Hugo Ripelin van Straatsburg
(13de-14de eeuw), een van de beste handboeken op dit gebied. Ook maakte hij
gebruik van Petrus Lombardus en Ludolphus van Saksen. De exempels werden vnl.
ontleend aan de Legenda aurea van Jacobus de Voragine (ca 1255). Ondanks
deze