Datheen, Petrus
Ook Dathenus, eig. Da(e)ten of Daets, Zuidnederlands
theologisch prozaschrijver en dichter (Kassel, Frans-Vlaanderen,
1530/1532-Elbing, Oost-Pruisen, 17.3.1588). Datheen verliet op 19-jarige
leeftijd het karmelietenklooster te Ieperen, trad op als calvinistisch
prediker, week uit naar Londen en volgde daar een predikantenopleiding. Werd
predikant van de Nederlandse vluchtelingengemeente te Frankfort (1555-1562),
daarna tot 1583 te Frankenthal (Pfalz). Zijn verblijf daar werd onderbroken
door vele reizen. In Gent predikte hij in 1566 en van september 1578 tot
augustus 1579. Verzette zich met Hembyze en Van Rijhove tegen de pacificatie en
tegen de fransgezinde politiek van Willem van Oranje. Zijn laatste verblijf in
Holland eindigde met gevangenneming (oktober 1584). Twee maanden later vertrok
hij naar Noord-Duitsland en stierf, als leraar aan een gymnasium, te
Elbing.
Datheen schreef een aantal theologisch-polemische en
apologetische geschriften in het Latijn, Nederlands en Duits. Vertaalde in 1563
de Heidelbergse catechismus en berijmde de 150 Psalmen. Van deze
berijming: De Psalmen Davids, ende ander lofsanghen verscheen de eerste
uitgave in 1566. Uit 1566 en 1567 stammen andere uitgaven, ook onder andere
titels. Datheen vertaalde, om overeenstemming met de Franse kerken te
verkrijgen, het Geneefse psalmboek (het `Hugenotenpsalter'), dat in 1562 tot
stand was gekomen en 49 berijmingen van Clément Marot en 101 van
Théodore de Bèze bevatte. Datheens berijming draagt het stempel
van zijn tijd: hij houdt geen rekening met de melodische accenten en gebruikt
veel stoplappen. De vers- en zinsstructuur is eenvoudig. Vaak blijft Datheen
beneden zijn origineel, soms overtreft hij het. De berijming werd vrijwel
onmiddellijk in de gereformeerde kerken in de Nederlanden en daarbuiten
ingevoerd, verdrong die van Jan Utenhove, en handhaafde zich, ondanks de steeds
toenemende kritiek, tot 1773. Thans is ze nog bij eni-