Op Gysbert Japicx en Harmen Sytstra (en ten dele ook
op P.J. Troelstra) beroept zich de dan nog piepjonge student Douwe Kalma
(1896-1953), als hij in 1915 en daarna in de door hem gestichte `Jongfryske
Mienskip' (Jongfriese Gemeenschap) de jongere schrijversgeneratie oproept tot
een radikale breuk met de z.i. steriele, in provincialisme verzande,
volksschrijverij. Kalma heeft tweeërlei doelstelling gehad. Enerzijds nam
hij, zoals gezegd, zeer kritisch afstand van de `vorigen', d.w.z. van het z.i.
benepen en huisbakken klimaat van de 19de-eeuwse Friese letterkunde in haar
bekendste en populaire vertegenwoordigers en vooral hun talrijke epigonen.
Tegelijkertijd pleitte hij (de parallel met de Tachtigers, dertig jaar na dato,
lijkt evident) onder het motto `Fryslân en de wrâld!' (Friesland en
de wereld!) voor een meer esthetische en vooral meer persoonlijke literaire
kunst, zo mogelijk op mondiaal niveau. Daarnaast gaf de veelzijdige erudiet
Kalma de Friese taalbeweging nieuwe impulsen door het bepleiten van een meer
doelbewuste taalpolitiek.
Wat dat laatste betreft heeft het in 1908 opgericht `Kristlik
Frysk Selskip' trouwens ook belangrijk werk verricht, terwijl het tevens in
confessioneel-christelijke kringen taboes doorbrak waarmee tot dan toe de
(goeddeels on- of anti-godsdienstige) Friese volksschrijver was omgeven. Uit de
protestants-christelijke sfeer kwamen krachtige en talentvolle figuren naar
voren als de theoloog en literatuur-historicus Geart Aeilco Wumkes (1869-1954),
de eerste die de bijbel in het Fries vertaalde (1943) en de scherpzinnige en
als stilist uiterst begaafde essayist en prozaïst Eeltsje Boates
Folkertsma (1893-1968). Het werk van auteurs als de fijnzinnige, filosofische
dichter Obe Postma (1868-1963), de romanschrijfster in neoromantische stijl
Simke Kloosterman (1876-1938), de `verteller' Reinder Brolsma (1882-1953) en de
lyrische dichteres Rixt (ps. voor H.A. van Dorssen, 1887-1979) leverde
overigens het bewijs dat de talenten, ook buiten het eigenlijke Jongfriese
kamp, zeker aanwezig waren om de Friese letterkunde zich blijvend aan een
ietwat benauwend provincialistisch keurslijf te doen ontworstelen.
Deze ontwikkeling naar een voldragen, gevarieerde en autonome
literatuur heeft zich in de jaren dertig en veertig duidelijk voortgezet in het
werk van dichters als Rintsje Piter Sybesma (1894-1975), Fedde Schurer
(1898-1968), Douwe Hermans Kiestra (1899-1970) en met name Douwe Annes Tamminga
(1909), om er slechts enkelen te noemen. Van het werk van prozaïsten als
Ulbe van Houten (1904-1974) en Nyckle J. Haisma (1907-1943) kan onder zeker
voorbehoud hetzelfde gezegd worden. Dat voorbehoud geldt dan het feit dat pas
in de jaren na wo ii het Friese proza zich definitief uit de sfeer van (vaak
talentvolle) kopieerlust des dagelijksen levens heeft weten te bevrijden zoals
blijkt uit het oeuvre van jongeren als Anne Wadman (1919, ook als criticus en
essayist belangrijk), Rink van der Velde (1932), Reinder Rienk van der Leest
(1933) en vooral ook Trinus Riemersma (1938). In en door hun werk is het
moeizame emancipatieproces van de Friese letterkunde voltooid. De huidige stand
van zaken is er om het te bewijzen. De Friese schrijvers zijn, naar een
woord van Anne Wadman, Friese schrijvers geworden. In hun thematiek noch
in hun techniek onderscheiden zij zich wezenlijk van hun confraters elders in
West-Europa. Men hoeft er de poëzie van bijv. Sjoerd Spanninga (ps. van
Jan Dijkstra, 1906-1985), Ella Wassenaer (ps. van L. Post-Beuckens, alias Ypk
fan der Fear, 1908-1983), Garmant Nico Visser (1910), Jan Wybenga (1917), Tiny
Mulder (1921) e.a. maar op na te lezen. Om van de jongere en allerjongste
generatie, hier vertegenwoordigd door Daniël Daen (ps. van G. Willem Abma,
1942) nog maar te zwijgen. Echter, hun gemeenschappelijke actieradius is
wèl aanzienlijk kleiner dan die van hun collega's bijv. in Nederland en
Vlaanderen, want hun potentieel publiek omvat maximaal maar zo'n half miljoen
lezers. Maar die kunnen dan wel `te kust en te keur' gaan bij zo'n honderdtal
nieuwe publikaties in boekvorm jaarlijks. En bij een viertal letterkundige
tijdschriften, bij een fameuze instelling als `Operaesje Fers' (poëzie per
telefoon: 058-13 13 13). Dat alles mede dankzij de royale opvattingen die het
provinciaal bestuur van Friesland de laatste jaren in taalpolitieke zin in
praktische toepassing brengt. Dankzij ook de wettelijke ruimte die het
Friestalig onderwijs heeft weten te verwerven. Maar ook en vooral dankzij de
taalwil van de Friese schrijvers en hun lezers, die het eigenlijk en eindelijk
een vanzelfsprekende zaak zijn gaan vinden dat je als Fries je moedertaal
spreekt, schrijft en leest.
Voor niet-Friezen blijft, jammer genoeg, de