Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 654]
| ||||||||||||||||||||||
Poupine geopend, waarmee Van Ostaijen een begin maakte met een reeks van elkaar regelmatig opvolgende twaalfdaagse exposities. Ditmaal werd slechts het werk van één figuur getoond en wel van de Waalse schilder Edg. Gilmont. Hoewel de aankondiging van deze tentoonstelling in Het Laatste Nieuws van 31 oktober werd opgenomen, is er in deze krant geen afzonderlijke bespreking aan gewijd, evenmin trouwens als aan de daaraan voorafgegane en de drie volgende tentoonstellingen. Wel werden vier regels over deze expositie afgedrukt in het novembernummer van SélectionGa naar margenoot1. In de nalatenschapGa naar margenoot2 van Van Ostaijen bevindt zich een doek van Gilmont, dat hij misschien in bezit kreeg ter vergoeding van de niet door commissies gedekte tentoonstellingskosten. Uit deze tijd dateert een brief waarin Van Ostaijen niet als kunsthandelaar, maar als verkoper van zijn eigen bundel Bezette stad optreedt. Wobbe Alkema had namelijk bij zijn Groningse vrienden belangstelling voor deze uitgave weten te wekken. Hoewel Van Ostaijen Bezette stad toen reeds als een ‘overwonnen standpunt’ beschouwde, bleef het peil van dit werk uit een voorafgaand stadium voor hem aanvaardbaar, zodat hij niet de neiging had de verspreiding ervan tegen te gaan. Dit blijkt niet alleen uit de volgende brief, maar ook uit het feit dat hij verschillende exposanten van de Vierge Poupine, waaronder Chris de Moor, deze bundel, voorzien van een opdracht, heeft aangeboden. Dit laatste wijst er tevens op dat hij de verspreiding niet alleen uit financiële overwegingen bevorderde. Ten opzichte van zijn debuut Music-hall was hij daarentegen zeer terughoudend, zoals ook al uit Du Perrons brief van 8 juli 1925 bleek. Hij vermeldt dit ‘jeugdwerk’ wel in zijn antwoord aan Alkema, maar biedt het niet te koop aan, al waren er, in tegenstelling tot Het sienjaal, nog exemplaren van beschikbaar. Het bordeel van Ika Loch, waar hij tegen het eind van zijn brief over schrijft, verscheen eind januari 1926, maar tot een uitgave van zijn nieuwe dichtbundel Eerste boek van Schmoll is het nooit gekomen. | ||||||||||||||||||||||
[Brussel, 9-XI-25]‘A la Vierge Poupine’ 70, Naamschestr. Brussel.
Waarde Alkema, De belangstelling van uw kennissen voor ‘Bezette Stad’ verheugt me natuurlik zeer en ik ben u daarvoor wel dankbaar dat ge het boek niet in de kast hebt gehouden, doch wel onder de Groningers hebt laten omgaan. Zeker, het eenvoudigste is, dat ingeval uw kennissen het boek gaarne hadden, ik de gewenste exemplaren opstuur. De prijs ervan is 25 frs. port-inbegrepen (3 gulden) pro exemplaar. Wat het toezenden van het bedrag betreft, het best is dat uw kennissen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 655]
| ||||||||||||||||||||||
het geld saamvoegen en een internationale postwissel, b.v. voor 2 ex. over 50 fr., opsturen. Internationale postwissels zijn steeds in de munt van het bestemmingsland opgegeven, doch worden aan het postkantoor in de munt van het land zelve betaald. - Daarmee is dit punt afgehandeld. - Buiten wat ge van mij kent, gaf ik nog uit ‘Music-Hall’ - een jeugdwerk, verschenen in 1916 - en ‘het Sienjaal’ 1918. - Binnenkort verschijnt nog in de Driehoek serie een kleine maskerade op het logiese denken, ‘het Bordeel van Ika Loch’ (Ika Loch - Log-ika). Het Sienjaal is uitverkocht. Ik hoop in februari-maart een nieuwe bundel gedichten uit te geven, indien ik niet te veel door andere zorgen in beslag genomen ben.
Met hartelikste groeten
Van 14 tot 26 november exposeerden de schilders K.W. Grote en G. Wallaert in de Vierge Poupine. Ook over de voorbereiding en inrichting van deze tentoonstelling zijn geen documenten bewaard, zodat het, evenals bij Brusselmans, Permeke, Stern en Gilmont, niet bekend is hoe Van Ostaijen met deze kunstenaars in contact is gekomen en welke werken van hen getoond werden. Het Laatste Nieuws beperkte zich weer tot een aankondiging, maar in 7 Arts van 29 novemberGa naar margenoot3 - na afloop dus - verscheen een bespreking door P. Flouquet, die meer waardering voor het werk van Grote dan voor dat van de ‘kerkschilder zonder geloof’ Wallaert toonde. Alleen pastels van Grote, studies voor Madame BovaryGa naar margenoot4, worden hierin met name genoemd. In de nalatenschap van Van Ostaijen bevindt zich één schilderij van Grote, maar geen van Wallaert. De hierop gevolgde tentoonstelling van Pedro Creixams, die van 28 november tot 10 december geopend was, kreeg, althans in 7 Arts, meer publiciteit. Het nummer van 22 novemberGa naar margenoot5 bevatte een artikel over deze Spaanse schilder uit Barcelona, die echter in Montmartre leefde en werkte, dat geschreven was door de dichter Gaston Pulings en waarin de tentoonstelling met enthousiasme werd aangekondigd. Vervolgens verscheen in 7 Arts van 6 decemberGa naar margenoot6 - ditmaal dus nog tijdens de tentoonstelling - een bespreking door P. Flouquet. In deze zeer positieve beoordeling worden alleen het schilderij Famille en ‘ses couples de Possédés’ vermeld. Ook André de Ridder besprak in het januarinummer van SélectionGa naar margenoot7 deze expositie en noemt hierin, behalve de Possédés, Utrillo-achtige landschappen en portretten, zoals Torero. Het contact met Creixams is vrijwel zeker via Du Perron tot stand gekomen, die Creixams al in 1922 had leren kennen tijdens zijn verblijf in Montmartre. In juli 1922 schilderde Creixams een portret van Du Perron en zowel in diens eerste bundel Manuscrit trouvé dans une poche van januari 1923 als in zijn verzameling jeugdverzen De behouden prullemand van april 1925 werden por- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 656]
| ||||||||||||||||||||||
Brief met tekening van P. Creixams aan Van Ostaijen.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 657]
| ||||||||||||||||||||||
trettekeningen van Creixams als frontispices opgenomen. Verder werden in zijn ‘sonnettenkrans’ Agath van februari 1925 een ets en in het Cahier van De Driehoek Claudia uit mei 1925 vijf tekeningen van Creixams als illustraties afgedrukt. Behalve de schilderijen Adolescent en Gosse, die blijkens de verklaring van Van Bruaene op 30 november 1926Ga naar margenoot8 in het bezit van Van Ostaijen waren en waarvan er zich nog één, Adolescent, in zijn nalatenschap bevindt, is het enige verder bewaard gebleven document over hun relatie de volgende, ongedateerde brief, die Creixams om een tekening heen geschreven had.
Mon cher Van Ostaijen tu dois dire que je suis un pares[s]eux de marque. tu as raison mais je pense a[à, passim] toi quandme[ê]me. je travaille bien. et avec bea[u]coup de courage je fais de jolies choses et je suis bien content. pour les cliche[é]s tu demandras a Pulings que quand il ira a Paris[(] que cet [ce qui est?] prochainement [)] que [qu'il] demande a Fels les cliche[é]s ayant paru sur moi dans l'art Vivant et qu'il te les ap[p]orte. de ma part je t'en farais [ferai] parvenir si to[ô]t que j'aurais de nouvelles photos Diz[s] bonjour a Van Bruanne [Bruaene] et a sa femme je te serre ta main
une heureuse et charmante
Op dinsdag 8 december hield Van Ostaijen voor de tweede maal in Brussel - ditmaal echter in het Nederlands - een lezing over moderne lyriek. Hij was hiertoe uitgenodigd door de Vlaamsche Club, die hem verzocht had te spreken over ‘De nieuwe richtingen in de moderne poëzie’. Volgens een kort verslag in Het Laatste Nieuws van 9 december 1925 was er op de bijeenkomst onder voorzitterschap van August Vermeylen ‘een flink gehoor’ en las de spreker er ook ‘enkele van zijn jongste gedichten voor’. Al is er, zoals reeds werd vermeldGa naar margenoot9, geen correspondentie tussen Van Ostaijen en Du Perron uit hun gemeenschappelijke Brusselse periode teruggevonden, toch is in het toen geschreven werk van laatstgenoemde een duidelijke verwijzing naar hun contact te vinden. Juist in deze tijd schreef Du Perron nl. een reeks van zeventien achtregelige gedichten onder de titel Windstilte. De eerste versie hiervan had hij op 27 november voltooid blijkens een brief van die datum uit Brussel, waarin hij aan WillinkGa naar margenoot10 meedeelt: ‘Windstilte is geschreven.’ Hoewel Du Perron hem op 1 december, eveneens uit Brussel, schreef dat de tekst van Windstilte al bij de drukker was, stuurde hij Willink begin december het handschrift toe, dat voorzien was van de aantekening ‘Cap Martin, Dec. '25’. Het is dus waarschijnlijk - indien het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 658]
| ||||||||||||||||||||||
geen gefingeerde plaatsaanduiding is om de ‘afstand’ te suggereren die hij in deze gedichten neemt ten opzichte van personen en situaties waar hij dagelijks in Brussel mee te maken had - dat Du Perron eerst tijdens een kort verblijfGa naar margenoot11 aan de Côte d'Azur deze reeks heeft afgewerkt. In het zevende gedicht van Windstilte spreekt Du Perron als ‘zwak’ dichter ironisch de vrees uit voor het oordeel van de kritische Van Ostaijen - die hem als poëet nooit hoog heeft aangeslagen - en zoekt hij quasi steun bij diens opvattingen over de zuivere lyriek. De eerste versie van dit gedicht in het aan Willink toegezonden handschrift luidt: Soms op de trap, meestal in bed,
ontfutsel ik mijn muze een bete,
mijn goede wil is haar geen wet,
ik moest het minder vaak vergeten,
eens komt Ostaijen dit te weten,
mijn verzenmaken maakt hem ziek,
zend mij lankmoedig een komplete
gebruiksaanwijzing der lyriek.
Deze versie werd het eerst gepubliceerd in de bundel Bij gebrek aan ernst, die in februari 1926 in 500 exemplaren verscheen bij R. Simonson te Brussel en vervolgens in de bundel Poging tot afstand, die in 1927 bij A. Breuer te Brussel in 120 exemplaren gedrukt en door W.N. Dinger te Bussum uitgegeven is. De aantekening boven de gehele reeks Windstilte werd hierbij veranderd in ‘Côte d'Azur, Dec. '25’. In 1928 volgde een ongewijzigde publikatie in de door A.A.M. Stols uitgegeven tweede druk van Poging tot afstand. De rechtstreekse toespeling op Van Ostaijen kwam echter na diens dood te vervallen, doordat Du Perron in Mikrochaos (1932) en in alle volgende publikaties de vijfde en zesde regel gewijzigd heeft in: ‘zelfs wie zijn hart heeft opgegeten,
blijft soms als dichter zwak en ziek’
De vijfde tentoonstelling in Van Ostaijens kunstzalen, van 12 tot 24 december, was samengesteld uit werk van de schilders René Dupont en Edm. Narcisse. Ook hiervan verscheen nog vòòr de sluitingsdatum, en wel op 20 december, een verslag in 7 ArtsGa naar margenoot12, dat deze keer niet door Flouquet, maar door Edm. Vandercammen geschreven was. Brieven of andere documenten over deze expositie ontbreken weer en er bevinden zich in de nagelaten collectie van Van Ostaijen geen schilderijen van Dupont of Narcisse. Dat Van Ostaijen zich als kunsthandelaar, zoals reeds werd opgemerkt, niet tot het verhandelen van door hem geëxposeerde werken beperkte, wordt | ||||||||||||||||||||||
[pagina 659]
| ||||||||||||||||||||||
bevestigd door de volgende brief van de schilderes Irène Lagut. Hoewel verdere gegevens over deze transactie, waarbij kennelijk misverstanden in het spel waren, niet ter beschikking staan, is uit de brief op te maken dat Van Ostaijen via een tussenpersoon - de door Irène Lagut genoemde Gaston Pulings, die ook reeds bij Creixams ter sprake kwam? - werk van haar had aangekocht. Korte tijd tevoren, van 17 tot 28 oktober, had Irène Lagut in de Brusselse Galerie Manteau geëxposeerd. In november 1926Ga naar margenoot13 was Van Ostaijen nog in het bezit van het schilderij L'auteur préféré van Irène Lagut. | ||||||||||||||||||||||
[Ville d'Avray le 13 Décembre 1925]43 rue de Versailles
Monsieur. J'ai reçu votre lettre contenant un chèque de 1000 francs. Je n'étais pas au courant de vos conditions de paiement, ma lettre s'est croisée avec celle de Monsieur Pulings; ne faites donc rien avant le 13 Février 1926. Agréez Monsieur l'assurance de mes meilleurs sentiments
Irène Lagut.
Toen Van Ostaijen zich reeds geheel in de kunsthandel had ingewerkt, ontving hij de volgende mededeling van het gemeentebestuur van Antwerpen. Eerst twee en een halve week later beantwoordde hij deze brief. | ||||||||||||||||||||||
[Antwerpen, den 21n December 1925]Mijnheer, In verband met ons schrijven van 31 Augustus en uw antwoord van 7 September ll., kunnen wij u melden dat wij bereid zijn u terug in dienst te nemen zoodra zich daartoe gelegenheid zal aanbieden en wel met de wedde die gij genoot in 1918, gewijzigd volgens den thans van kracht zijnden rooster, d.i. vast deel fr. 6650 en veranderlijk deel fr. 2812.50. Wij verzoeken u ons te laten weten of gij in die voorwaarden voor herbenoeming in aanmerking wenscht te komen. Aanvaard, Mijnheer, onze achtingsvolle groeten. Namens het College van Burgemeester en Schepenen:
Bij verordening: De Secretaris, [handtekening] De Burgemeester, [handtekening] | ||||||||||||||||||||||
[pagina 660]
| ||||||||||||||||||||||
De laatste briefkaart van Van Ostaijen uit 1925, die blijkens het poststempel op 24 december vanuit Brussel verzonden werd, was gericht aan Peeters. Zijn voorstel om te komen ‘aanlopen om de dingen in orde te brengen’ hield verband met de in voorbereiding zijnde uitgave van Het bordeel van Ika Loch.
Beste Peeters, Wees zo goed me drie Trust-exemplaren (voor mijn rekening, mits usuele boekhandelskorting) op te sturen. Zodra ik tijd heb koom ik bij je aanlopen om de dingen in orde te brengen. Hoe maken jullie 't? Beste groeten
steeds hartelikst
Onmiddellijk na Kerstmis - en daardoor met één dag vertraging op zijn schema - zette Van Ostaijen zijn reeks exposities in de Vierge Poupine voort. Van 27 december tot 7 januari 1926 werden er schilderijen getoond van de toen zeventigjarige Jakob Smits, aangevuld met schilderijen en houtskooltekeningen van Alexandre Lallemand. Het werk van Smits kende Van Ostaijen reeds uit de tijd dat hij nog in Hove woonde en een groot deel van zijn eerste publikatie, Kunst van heden, in Carolus van 9 april 1914, was hieraan gewijd. Hij noemde Smits toen ‘de enige Vlaamsche klassieker’, al vond hij zijn nieuwere, romantisch-expressionistische werken destijds juist nog ‘prulwerk’. In Ekspressionisme in Vlaanderen was Smits een vertegenwoordiger van de vorige generatie voor hem. Hoewel Van Ostaijen daarna nooit meer over Smits geschreven heeft en zijn mening over diens laatste werk dus niet bekend is, lijkt het waarschijnlijk dat hij er wel een zekere waardering voor had, maar er toch allerminst geheel achter kon staan. Het is door dit geval - maar ook door vele voorgaande en nog volgende exposanten-duidelijk dat Van Ostaijen als kunsthandelaar welbewust een veel ruimer standpunt bij het accepteren innam dan als criticus, al zal deze inschikkelijkheid meer voor de aard dan voor het peil van het werk gegolden hebben. Eenzelfde standpunt nam hij ook reeds in toen hij in 1923 de Groep van XII trachtte te organiseren. Met ingang van deze Smitstentoonstelling, die dit keer juist niet in 7 Arts werd besproken, kondigde Het Laatste Nieuws niet langer de exposities in ‘A la Vierge Poupine’ alleen maar aan, maar nam ook korte besprekingen hierover op, die alle door Joh. de Maegt geschreven zijn. Uit de eerste bespreking, over het werk van Smits en Lallemand, waarin gesproken wordt over ‘een tentoonstelling van betekenis’ en die opgenomen werd in Het Laatste Nieuws van 31 december, kan opgemaakt worden dat er van Smits | ||||||||||||||||||||||
[pagina 661]
| ||||||||||||||||||||||
o.m. Kempische landschappen, een kinderstudie en een stilleven gehangen hebben. In de nalatenschap van Van Ostaijen bevinden zich drie schilderijen van Lallemand, doch geen van Smits. Op de dag voordat de volgende tentoonstelling werd geopend, stuurde Van Ostaijen onderstaand antwoord aan het college van B. en S. van Antwerpen. Er zijn geen aanwijzingen waaruit duidelijk wordt of hij zijn beslissing genomen heeft om gezondheidsredenen, doordat de kunsthandel of de samenwerking met Van Bruaene hem tegenviel of eenvoudig om deze mogelijkheid voor de toekomst open te houden. Ook in de datering van dit min of meer officiële stuk vergiste hij zich weer een jaar, zoals uit de tekst van zijn brief bovendien is op te maken. Het adres van afzending hoeft geen betrekking te hebben op een terugkeer naar Antwerpen: om voor benoeming in aanmerking te komen, moest hij in Antwerpen woonachtig zijn. | ||||||||||||||||||||||
[Brussel, 8-1-25[26]]Mijnheeren, Als antwoord op uw schrijven van 21n-12-25, hetwelk mij met enkele dagen vertraging werd nagestuurd, heb ik de eer U mede te deelen dat ik voor een herbenoeming bij het gemeentebestuur der stad Antwerpen, aan de in uw schrijven vermelde voorwaarden, wensch in aanmerking te komen. Aanvaardt, Mijnheeren, de verzekering mijner hoogachting,
P. van Ostaijen,
P. van Ostaijen
Van 9 tot 21 januari kwam de tentoonstelling aan de beurt over de voorbereidingen waarvan de meeste inlichtingen bewaard zijn, die van Prosper de Troyer. In het 7 Arts-nummer van 17 januari schreef Flouquet zeer waarderend over deze tentoonstelling van De Troyers werk uit zijn nieuwe periode, zonder hierbij echter bepaalde doeken te noemen. Op 18 januari volgde een, eveneens lovende, bespreking van De Maegt in Het Laatste Nieuws, waarbij De harmonikaspeler (later De blinde accordeonist getiteldGa naar margenoot14) gereproduceerd werd. Behalve dit schilderij wordt in De Maegts artikel ook nog De meid (later De wasvrouw) vermeld en beschreven. Beide schilderijen werden op deze tentoonstelling niet verkocht, want in 1941 waren ze nog in het bezit van De TroyerGa naar margenoot15. Van Ostaijen zelf was tot zijn dood nog in het bezit van Saltimbanque. In Sélection, dat in het decembernummerGa naar margenoot16 een artikel over De Troyer van Georges Marlier, geïllustreerd met zeven reprodukties, ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 662]
| ||||||||||||||||||||||
publiceerd had, besprak een maand laterGa naar margenoot17 André de Ridder eveneens de tentoonstelling van De Troyer in de Vierge Poupine, waarbij hij vermeldt dat het hier een keus gold uit wat eerst in de Antwerpse Cercle Artistique getoond was. De vrij regelmatige medewerking van Van Ostaijen aan het tijdschrift Vlaamsche Arbeid vertoonde tijdens zijn verblijf in Brussel een hiaat van vier maanden. In het nummer van september-oktober 1925 had hij het gedicht De profundis en een kroniek Vlaamse dichtkunst over Liederen voor Maria door Aug. van Cauwelaert gepubliceerd en in het novembernummer nogmaals een bespreking in de kroniek Vlaamse poëzie over De dichter en zijn schaduw door Maurice Gilliams. De volgende bijdrage van zijn hand verscheen echter eerst in het nummer van april 1926. In het begin van 1926 nodigde Jozef Muls hem met de volgende brief uit een bijeenkomst bij te wonen van de vaste medewerkers aan Vlaamsche Arbeid, waar de plannen voor de komende jaargang zouden worden besproken. Of Van Ostaijen aan deze uitnodiging heeft gevolg gegeven, wist Muls zich echter niet meer te herinneren, maar hij achtte het wel waarschijnlijk, gezien Muls' tweede brief van een week later, waaruit blijkt dat Van Ostaijen gedichten in zijn bezit had die hij voor Vlaamsche Arbeid beoordelen moest. Tot een bespreking van De trust der vaderlandsliefde door Muls in Vlaamsche Arbeid is het nooit gekomen. | ||||||||||||||||||||||
[Antwerpen, den 13/1/26]Waarde Vriend. Ik weet niet of ge nog regelmatig naar Antwerpen komt maar zoo dit het geval is zou ik U willen verzoeken morgenavond donderdag te half negen bij mij te willen komen. Enkele medewerkers van Vl. Ar zullen hier vergaderen, en uwe aanwezigheid is dan zeer gewenscht. Ik dank U voor de goede wenschen die ge mij hebt toegestuurd ter gelegenheid mijner benoeming op het Museum. Ik maak ook van deze gelegenheid gebruik om U geluk te wenschen met dat kleine boekje De Trust der vaderlandsliefde dat ik nu pas gelezen heb en dat ik als buitengewoon werk aan zie. Ik zal er overigens over schrijven in Vl. Ar. Tot morgen wellicht?
Uw dwe Jozef Muls
Drie dagen later stelde Van Ostaijen, op briefpapier van het Cabinet Maldoror, aan de redactiesecretaris van Sélection voor, een artikel over de schilder Georges Lebrun te schrijven. Hiermee week hij af van zijn op 17 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 663]
| ||||||||||||||||||||||
oktober 1925 aan De Troyer geopperd voornemen niet meer over beeldende kunst te schrijven zolang hij kunsthandelaar was, al behoorde Lebrun niet tot de in de Vierge Poupine tentoongestelde schilders. Het is niet bekend waardoor dit plan niet is doorgegaan. | ||||||||||||||||||||||
[Bruxelles, le 16-1-26]Cher Marlier, Georges Lebrun me demande si je pourrais m'occuper d'un article sur lui dans ‘Sélection’. Il donnerait lui-même les clichés inédits, à vous d'en fixer le nombre. L'article aurait trois max. 4 pages. J'estime que l'oeuvre de Lebrun est à montrer, c.à.d. à soumettre à vos lecteurs et que les tendances de sa peinture rentrent dans le cadre de votre revue déjà certainement aussi bien et, à mon avis mieux que p.e. le ne[é]o-classicisme de Scauflaire. J'en ai déjà parlé à v. Hecke. A vous lire à ce sujet, je reste,
bien à vous,
Uit de tweede, hier volgende brief die Muls in januari 1926 aan Van Ostaijen schreef, is op te maken dat deze nog steeds met de in Utrecht wonende Bob van Genechten in contact stond. Het artikel van Leo Picard, waartegen Van Genechten zijn lange polemiek geschreven had, was onder de titel Voor het herstel van de Vlaamsche beweging, in het september-oktobernummer 1925Ga naar margenoot18 van Vlaamsche Arbeid gepubliceerd. Tot een oplossing met Van Genechten is het kennelijk niet gekomen, want zijn opstel is in Vlaamsche Arbeid nooit verschenen. | ||||||||||||||||||||||
[Antwerpen, den 20/1/26]Waarde Vriend, Ik heb intusschen reeds geschreven aan Mer van Genechten. Hij zond mij een buitengewoon lang opstel bij de 50 blz. Pro patria en ik vond geen tijd om het te lezen daarom bleef mijn antwoord zoolang uit. Toen ik eindelijk het stuk kon lezen bleek dat de groot[st]e helft een polemiek tegen Picard's opstel in Vl. Ar. bevatte. Ik schreef toen aan Mr v.G. dat ik wel bereid was zijn zienswijze ook in Vl. Ar. op te nemen maar dat ik hem verzocht die zakelijk uiteen te zetten en wegens onze betrekkelijke plaatsruimte liever alle polemiek met Picard weg te laten wat zooniet deze weer tot antwoord zou gerechtigd hebben. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 664]
| ||||||||||||||||||||||
Ik ontving sedert een antwoord dat mij wat ontstemd leek. Mr v.G. weigerde het stuk in te korten en liet mij weten dat hij het elders zou plaatsen. Ik geloof dat hij in het idee verkeert dat ik hem heb afgewezen en daar heeft hij het mis. Maar ik kan toch geen opstel opnemen dat een heel nr van Vl. Ar vult met polemiek. Leg hem dat bij gelegenheid eens uit. Wanneer krijg ik de ‘goede verzen’ terug? De andere mogen in uw scheurmand. Ik heb niets meer van U noch vers noch proza. Zend mij wat a.u.b.
Met vriendelijke groeten
Na dit drietal brieven, dat op Van Ostaijen als schrijver betrekking had, zette deze zijn activiteiten als kunsthandelaar voort door van 23 januari tot 4 februari schilderijen en beelden van de Gentenaar Paul Buyssens en tekeningen van Alphons Barrez in de Vierge Poupine te exposeren. De met een portretfoto van Buyssens geïllustreerde recensie in Het Laatste Nieuws van 2 februari signaleerde van deze kunstenaar geschilderde portretten en stillevens, benevens een gebeeldhouwd masker, Spuwer. Barrez was vertegenwoordigd door getekende vrouwefiguren, portretten en studies. In Van Ostaijens nalatenschap is van geen van beide exposanten werk bewaard gebleven. Intussen was als vijfde deel van de Cahiers van De Driehoek Van Ostaijens groteske Het bordeel van Ika Loch verschenen, waarvoor René Magritte een frontispice getekend had, dat de datering 1925 draagt. Ook hiervan schonk Van Ostaijen het als eerste genummerde exemplaar weer aan Emmeke met de opdracht ‘voor Emmeke/op 26 februari 1926/van Paul’. Het exemplaar dat hij - één dag voor de verspreiding - bij Peeters aan deze opdroeg voorzag hij echter van de datering ‘27 I '26’ en in een ander exemplaar, dat hij aan de toenmalige secretaris van de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen, Paul Kenis, gegeven had, luidt de opdracht ‘Voor Paul Kenis/hartelik 3-2-26/v. Ostaijen’, zodat hij met de toezending aan Emmeke enige tijd gewacht moet hebben. Op 29 januari hield Van Ostaijen voor de Vereeniging voor Kultureel Verkeer te Antwerpen de lezing die hij ruim een jaar later als Gebruiksaanwijzing der lyriek in Vlaamsche Arbeid publiceerde, maar waarvan de titel toen nog Alledaagse waarheden luidde, blijkens de aankondiging in De Schelde van diezelfde dag: ‘Hedenavond, Vrijdag, 29 Januari te 8.30 uur stipt, zal dichter Paul van Ostayen in de groote bovenzaal van Malpertuus [aldus was El Bardo omgedoopt toen het cultureel centrum van de Frontbeweging | ||||||||||||||||||||||
[pagina 665]
| ||||||||||||||||||||||
Frontispice van ‘Het bordeel van Ika Loch’, in 1925 getekend door René Magritte.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 666]
| ||||||||||||||||||||||
er zich vestigde] optreden. Onderwerp: Gedichten voorafgegaan door ‘Alledaagsche Waarheden’.’ Vele vrienden en kennissen, o.a. Burssens, De Bock, Noeninckx en Peeters, waren op deze avond, waar volgens hun herinnering Van Ostaijen zijn gedichten ‘zong’, aanwezig, al waren er in totaal slechts een vijf en twintig toehoorders. Dezelfde dag had René Victor hem de volgende brief geschreven, die in een doorslag bewaard is gebleven. Zowel de adressering, ‘Albertstraat, 44’, als de inhoud wijzen erop dat Van Ostaijen ook in zijn Brusselse tijd regelmatig in Antwerpen kwam en het contact met de vrienden en familieleden niet had verloren. Terwille van zijn broer Constant, die zich in een huis aan de Stanleystraat 11 in Antwerpen wilde vestigen, waarvan vader Van Ostaijen, zijn beide zoons en zijn kleinzoon eigenaars ‘in onverdeeldheid’ waren, maar dat door een zekere Arthur van Houten werd bewoond die het huis niet wilde verlaten, had Van Ostaijen een beroep op Victor gedaan, die zich na zijn rechtenstudie als advocaat in Antwerpen gevestigd had. Nadat hij het huurcontract met Van Houten, dat van 12 juli 1909 dateerde, aan zijn vriend had opgestuurd, ontving Van Ostaijen het volgende antwoord: | ||||||||||||||||||||||
[29n. Januari 1926.]Van Ostayen c/ Van Houtte. 1485.
Beste Pol, Ik heb het huurcontract in deze zaak wel ontvangen en heb dadelijk aan Art. Van Houten opzeg gedaan tegen einde Juli. Ik verzoek U mij nog zoo spoedig mogelijk de volgende inlichtingen te verstrekken: Heeft de Huurder geen 4 kinderen die bij hem inwonen? Is hij geen 70 jaar oud, is hij geen oorlogsinvalied aan 30%, en is uw vader wel van Belgische nationaliteit? - daar in elk van die gevallen de uitdrijving niet zou kunnen bevolen worden.
Met beste groeten,
Tussen de afwikkeling van deze zaak door schreef Van Ostaijen nog een brief aan Muls, waarbij hij de door hem voor Vlaamsche Arbeid goedgekeurde poëzie terugzond. Welke gedichten dit precies waren is niet vast te stellen, maar in het maartnummer van de jaargang 1926 werd het gedicht Eve Francis van Frank van den Wijngaert opgenomen en in het meinummer Herstellende en Het dienstmeisje van Roel Houwink en Pavane van Victor J. Brunclair. De verdere jaargang bevatte van Houwink nog vijf gedichtenGa naar margenoot19, van Brunclair eveneens vijfGa naar margenoot20 en van Gaston Burssens Jubileum (juni-julinr.) en Jachtgenot (oktobernr.). Ten slotte verschenen in deze jaargang verder | ||||||||||||||||||||||
[pagina 667]
| ||||||||||||||||||||||
acht gedichten van Van Ostaijen zelf en het laatste gedicht van Karel van den Oever, Het spel, dat in het Van den Oever-herdenkingsnummer van december geplaatst werd. De drie gedichten die Van Ostaijen bij deze brief inzond, waren Melopee en Spleen pour rire, die eerst in het meinummer een plaats vonden en Guido Gezelle, dat in het juni-julinummer werd gepubliceerd. De kroniek die Van Ostaijen nog voor het februarinummer toezegde, was een bespreking van Schaduw der vleugelen door Karel van den Oever, die echter pas in het aprilnummer werd opgenomen. | ||||||||||||||||||||||
[Antwerpen, 31-1-26]Waarde vriend, Neem me dit velletje niet euvel; het zij excuseerbaar omdat ik u, in haast, de gewenste - naar mijn mening te publiceren - gedichten terug stuur. De rest is werkelik zeer slecht. De verzen van Grauls zijn, van geen criterium, aanvaardbaar. Tevens vindt u ingesloten reeds drie gedichten van mij. En ook een kroniek voor het februarinummer volgt weldra.
Met beste groeten
P.S. Betrekkelik van Genechten deel ik gans uw zienswijze. Men kan een repliek van zulke omvang niet integraal publiceren. V.O.
Een dag later werd de onwillige huurder Van Houten gedagvaard door middel van het volgende deurwaardersexploot, waaruit tevens verschillende gegevens over de familie Van Ostaijen zijn af te lezen.
Ten jare negentien honderd zes en twintig, den eersten Februari. Ten verzoeke van 1e. - den heer Van Ostayen, Hendrik Pieter, zonder beroep, wonende te Antwerpen, Albertstraat no 44; 2e. - den heer Van Ostayen, Constant Hendrik, wisselagent, wonende te Hoeylaert, Groendaalschesteenweg no 123, doch verblyvende te Antwerpen, St. Jorisvest no 20; 3e. - den heer Van Ostayen Leopold André, bediende, wonende te Antwerpen, Albertstraat no 44, 4e. - den heer Goris Joseph, loodgieter, Weduwnaar van Van Ostayen Hubertina Frederika, handelende als voogd van Goris Hendrik, zijn minderjarige zoon beide wonende te Antwerpen, Lange Leemstraat no 215. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 668]
| ||||||||||||||||||||||
Aangezien myn verzoekers eigenaars zyn in onverdeeldheid van het huis gestaan en gelegen te Antwerpen Stanleystraat no 11.
Aangezien myn verzoekers het eens zyn om in het voordeel van myn tweede verzoeker de toepassing te vragen van art. 4 par. 5 der huishuurwet ten einde myn tweede verzoeker toe te laten zich in dit huis te vestigen.
Aangezien myn verzoekers aan gedaagde opzeg doen van alle huur en hem tevens den byzonderen opzeg geven van zes maanden bedoeld door art 4 par. 5 en wel tegen einde Juli aanstaande.
Zoo heb ik ondergeteekende Charles De Wolf, deurwaarder by de rechtbank van eersten aanleg zitting houdende te Antwerpen, aldaar wonende, gehuisvest August Sniedersstraat no 56 gepatenteerd gedagvaard den heer Arthur Van Houten, diamantkliever wonende te Antwerpen Stanleystraat no 11, alwaar zynde en er sprekende met zyne echtgenoote
om te verschynen den Donderdag vierden Februari aanstaande om negen uren en half's morgens voor den heer Vrederechter van het Twe[e]de kanton van Antwerpen, zitting houdende ten Paleis van Justicie, eerste verdieping, ingang langs de Stockmansstraat, ten einde er te hooren verklaren dat myn verzoekers gerechtigd zyn zich te verzetten tegen de huurverlenging waarvan gedaagde geniet en bygevolg zich te hooren veroordeelen om de plaatsen die hy betrekt te verlaten en te ontruimen tegen einde Juli aanstaande en by gebreke zulks te doen myn verzoekers van nu af voor alsdan te hooren machtigen om er den gedaagde te doen uitdryven, hy met de zynen en al deze die er zich zouden kunnen bevinden en zyne meubelen en effekten op den openbaren weg te doen zetten door den eersten desaanzochten deurwaarder, zich bovendien te hooren verwyzen tot de kosten des gedings en verklaring dat het te vellen vonnis uitvoerbaar zal zyn niettegenstaande verzet of beroep en zonder borg. En opdat gedaagde hiervan niet zoude onwetende zyn, zoo heb ik hem, zynde en sprekende zooals boven, kopy gelaten van dit myn exploit. Waarvan akte kost 32.-
Nog op dezelfde dag van de uitspraak zond Victor een in doorslag bewaard gebleven brief aan Van Ostaijen, waarmee deze zaak was afgehandeld. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 669]
| ||||||||||||||||||||||
[4n. Februari 19[26, verder niet doorgeslagen]Van Ostayen c/ Van Houten. 1485.
Beste Pol, Deze zaak is heden gepleit geworden voor den Vrederechter van het 2e Canton. Het proces is gewonnen. Van Houten is verwezen om te verhuizen tegen het einde van Juli. Ik heb dadelijk het vonnis gelicht en beteekend ten einde op den vastgestelden datum tot de uitdrijving te kunnen overgaan.
Hertelijk,
De reeks tentoonstellingen in de Vierge Poupine werd vervolgens voortgezet met een negende expositie, waarop van 6 tot 18 februari werk te zien was van de Nederlandse schilders Jos Croin en Chris de Moor en van de Zwitserse beeldhouwer Gaston Beguin. De op 16 februari in Het Laatste Nieuws verschenen recensie van Joh. de Maegt was geïllustreerd met een Zelfportret van De Moor. Behalve algemene aanduidingen als ‘landschappen’, maar ook ‘naaktfiguren’ bij Croin en ten slotte ‘figuren’ van geringe afmeting bij Beguin, geeft De Maegt in zijn bespreking geen titels van afzonderlijke werken. Doordat de catalogus van deze tentoonstelling bewaard is gebleven, zijn zij ditmaal echter alle bekendGa naar margenoot21. In de nalatenschap van Van Ostaijen zijn deze kunstenaars niet vertegenwoordigd, al komt de naam Beguin wel voor op een lijst, waarop Van Ostaijen waarschijnlijk zijn bezit aan kunstwerken heeft genoteerd.Ga naar margenoot22 Uit de periode van deze tentoonstelling is weer een brief bewaard die op Van Ostaijens verdere activiteiten als kunsthandelaar betrekking heeft en die geschreven is door de schilder Max Ernst op briefpapier van brasserie en restaurant Chez Graff aan de Boulevard de Clichy in Montmartre. Hieruit is op te maken dat Ernst in Brussel was geweest en daar zowel met Van Ostaijen als met Van Bruaene (‘Bruhan’) had kennis gemaakt. Verder blijkt dat Van Ostaijen niet alleen een Juan Gris van Paul Eluard, die met Ernst bevriend was, wilde kopen, maar dat hij al eerder iets van deze dichter, wiens eigenlijke naam Eugène Grindel was, gekocht had, daar Ernst hem verzocht ‘un chec, comme l'autre fois, à Mme Grindel’ te sturen. Ook heeft Van Ostaijen tegenover Ernst belangstelling getoond voor een werk van Picasso uit diens blauwe periode en voor twintig tekeningen van hem zelf. Van zijn kant toont Ernst zich weer geïnteresseerd in neger- of Oceanische plastieken. Ten slotte suggereert de vraag in de derde alinea van Ernsts brief, dat Van Ostaijen in Brussel ook contact had met Camille Goemans, die tot de medewerkers aan Le Disque Vert had behoord en korte tijd later zijn opvolger in La Vierge Poupine is geworden. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 670]
| ||||||||||||||||||||||
Catalogus van de negende tentoonstelling die Van Ostaijen in ‘A la Vierge Poupine’ heeft ingericht.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 671]
| ||||||||||||||||||||||
[Paris, le 12 février 26 22, rue Tourlaque, Paris (18e)[Cher monsieur van Ostaij[e]n, Je pense que vous avez reçu mon télégramme indiquant qu'Eluard accepte votre offre pour le Gris. Vous seriez bien aimable d'envoyer un chec[chèque], comme l'autre fois, à Mme Grindel, 4 avue Hennocque, Eaubonne (S-et-O). Vous me parliez l'autre jour d'un acheteur pour un Picasso bleu et important; l'acheteur irait jusqu'à 120000 frcs. (belges ou français?) J'en connais 2 très beaux, mais on en demande 175000 frs. français chaque. Si cela vous intéresse, je pourrai vous envoyer les fotos et indiquer l'adresse du vendeur, pourque vous traî[i]tiez vous même avec lui. Car je crois qu'on les aurait pour un prix moins fort (150 mille environ). - Aussi ai-je parlé à Mr Viot à propos de votre proposition concernant un achat e[é]ventuel de 20 dessins du soussigné Max Ernst. Viot accepte volontiers votre offre de 2000 pour 20 bons dessins. Est-ce que vous voyez Goemans des fois? Il ne m'a pas encore écrit et je [ne] connais pas son adresse. Voudriez-vous lui dire que j'arais [aurai] besoin des aquarelles avec fruits pour une expositions[tion] qui s'ouvrira le 1ier mars; qu'il me les envoye [envoie] ou rapporte. Ou ne reviendra-t-il pas à Paris. Comment va van Bruhan dont j'ai gardé le souvenir d'un charmant personnage. Dites-lui un cardial bonjour et offrez-lui un cordial Médoc de ma part. Il aura un beau tableau pour ses nègres. Si un jour vous aurez [avez] de beaux nègres, prévenez-moi, s.v.p., à toute vitesse. Mais si un jour vous aurez[avez] de beaux océaniens, prévenez-moi, s.v.p., en quatrième. Qu'est-ce qu'enfante la vierge poupine?
Bien cordialement
Over de afloop van deze onderhandelingen zijn geen directe gegevens bekend. Weliswaar komt de naam van Max Ernst op een inventarislijst voor, die Van Ostaijen onder een brief van Floris Jespers geschreven hadGa naar margenoot23, maar dit kan betrekking hebben op een schilderij van Ernst, dat blijkens een brief aan Marlier van 15 april 1926Ga naar margenoot24 in zijn bezit is geweest en hoeft geen aanwijzing te zijn dat de aankoop der twintig tekeningen is doorgegaan. Wèl is het zeer waarschijnlijk dat hij van Eluard het schilderij van Juan Gris heeft gekocht, want in zijn brieven van 16 en 29 september 1926 aan CampendonkGa naar margenoot25 biedt hij deze een landschap van Gris te koop aan. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 672]
| ||||||||||||||||||||||
De taveerne ‘Au Roy d'Espagne’ te Brussel.
Van Ostaijens zakelijke instelling spreekt eveneens uit de volgende regels aan Peeters, die hij geschreven had op een prentbriefkaart met een foto van - zoals op de beschreven achterzijde gedrukt staat - ‘Au Roy d'EspagneGa naar margenoot26/9, Place du petit sablon/(Palais d'Egmont)/Bruxelles/Taverne-restaurant/ Propr.: Arthur Danse/Téléphone: 26570’. Het poststempel geeft aan dat deze kaart op 14 februari 1926 uit Brussel verzonden werd. Het cliché waar Van Ostaijen over schrijft, is dat van het frontispice uit De trust der vaderlandsliefde. In Den Gulden Winckel van 20 maart 1926Ga naar margenoot27 werd het inderdaad afgedrukt met als enige ‘begeleidende tekst’: ‘In een boekje van Paul van Ostaijen ‘De Trust der Vaderlandsliefde’ (Uitgeverij Statiekaai 7, Antwerpen) vonden wij dit curieus portret van den schrijver wiens ‘Bezette Stad’ men zich allicht nog herinneren zal. Het portret is ‘geteekend’ door Arnold Topp.’ Dat Van Ostaijen ten slotte Peeters' dochtertje Godelieve in zijn nieuwjaarswens betrekt, is tekenend voor de belangstelling die hij voor kinderen toonde, hetgeen ook reeds ten opzichte van het zoontje van zijn zuster en de kinderen van Oscar en Floris Jespers gebleken is.
Beste Peeters, Ik ken de Gulden Winckel: het is een informatietijdschrift en ik meen derhalve dat de publikatie van het cliché, - wat ook de begeleidende | ||||||||||||||||||||||
[pagina 673]
| ||||||||||||||||||||||
tekst mag zijn - als propaganda is te beschouwen en moet aangenomen worden. Steeds nuchter en rationeel! Stuur hem het gewenste dus. Met beste groeten voor u en uw vrouw en beste wensen voor '26, ook voor Godelieve, uw
P.v. Ostaijen
Van 20 februari tot 4 maart werden schilderijen en tekeningen van de Mechelse schilder en leraar aan de technische school aldaar, Jan Verschueren, in de Vierge Poupine tentoongesteld. De recensie in Het Laatste Nieuws van 3 maart, waarbij een portret van Verschueren werd afgedrukt, vermeldt, zonder titels te noemen, landschappen en naaktstudies. Op de reeds eerder ter sprake gebrachte lijst van 30 november 1926Ga naar margenoot28 is een pastel van Verschueren, Stilleven met peer en kruik, opgenomen, die zich thans nog in Van Ostaijens nalatenschap bevindt. Overeenkomstig Irène Laguts verzoek op 13 december 1925Ga naar margenoot29 had Van Ostaijen kennelijk tot na 13 februari gewacht met haar weer te schrijven. Uit onderstaand antwoord, waarin zij spreekt over ‘votre prochaine lettre’ die aangetekend moest worden, zodat zij daarin nogmaals een cheque verwachtte, is op te maken dat hij van haar meer moet hebben gekocht dan alleen L'auteur préféré, dat hij op 30 november 1926 voor 1400 frs. te koop aanbood.28 | ||||||||||||||||||||||
[Ville d'Avray le 29 Février 1926]43 route de Versailles
Monsieur. Bien reçu votre lettre contenant un chèque de 1200 francs. Vous seriez bien aimable de faire recommander votre prochaine lettre, car n'importe qui peut aller toucher un chèque non barré. Recevez Monsieur l'expression de mes meilleurs sentiments
Irène Lagut.
De elfde en laatste tentoonstelling die, in de tijd dat ‘A la Vierge Poupine’ aan de Naamsche straat gevestigd was, in deze kunsthandel is gehouden, duurde van 6 tot 18 maart 1926. Zij was gewijd aan het werk van de Amsterdamse schilder Piet van Wijngaerdt, die tot de ‘Bergense School’ behoorde en bekendheid had gekregen door zijn publikatie in 1916 ‘over de nieuwe strooming in de hedendaagsche schilderkunst’ onder de titel Het signaalGa naar margenoot30. In 7 Arts, welk blad na de zevende tentoonstelling - die van De Troyer - geen aandacht meer aan de activiteiten van de Vierge Poupine had besteed, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 674]
| ||||||||||||||||||||||
verscheen hierover op 14 maart een korte bespreking door P. Flouquet. Op 17 maart volgde een recensie in Het Laatste Nieuws met een foto van Van Wijngaerdt. Alleen in het tweede verslag wordt een schilderij, Zelfportret, met name genoemd. Bovendien bevat het de volgende kritische opmerking over de wijze waarop ook Van Ostaijen de belangstelling trachtte te stimuleren: ‘De persbeoordelingen, ons bij gelegenheid van zijn tentoonstelling te Brussel gestuurd, luiden alle gunstig; maar wij vragen ons af of dat soort reklame, dat nu gaandeweg in 't gebruik komt, den bezoeker niet eenigszins ontstemt. Het wil ons voorkomen, dat deze liever niet verlangt beïnvloed te worden.’ Ten slotte besprak André de Ridder deze tentoonstelling in het maartnummer van Sélection,Ga naar margenoot31 waarbij behalve landschappen en stillevens, de schilderijen Barque en Paysage boisé ter sprake worden gebracht en ook Trois paysans uit het Stedelijk Museum van Amsterdam. In de nalatenschap van Van Ostaijen bevindt zich geen werk van Van Wijngaerdt en ook uit de verdere gegevens en correspondentie blijkt nergens dat hij dit in zijn bezit heeft gehad. Tijdens deze tentoonstelling ontving Van Ostaijen de volgende brief van Eluard. Hieruit kan men opmaken dat Van Ostaijen niet op Ernsts aanbod van Picasso's is ingegaan. Het is echter niet bekend of ditmaal de koop en daarmee Eluards bezoek aan Brussel wel doorgang heeft gevonden. | ||||||||||||||||||||||
[Eaubonne, le 12 Mars 1926]Mon ami Max Ernst m'a dit que vous connaissiez un amateur de Picasso bleus. Je puis vous en procurer un autre que ceux pour lesquels Max Ernst vous a parlé, 50 × 65, représentant une femme accroupie, très fini et très beau, pour le prix de 120.000 f. Ce prix ne peut être diminué, mais il est bien entendu que nous aurons à nous partager, moi et vous, la commission de 10% que le vendeur m'offre. Je vous serais obligé de me dire au plus tôt si cette affaire est susceptible de vous intéresser, auquel cas je pourrai aller à Bruxelles. Dans l'attente de vous lire, recevez, Monsieur, mes civilités empressées,
Paul Eluard
Waarschijnlijk ook in deze tijd, toen Floris Jespers bij Galerie Le CentaureGa naar margenoot32 in Brussel exposeerde, schreef deze de volgende, ongedateerde brief. De schilderijen die hij hierin met nadruk ‘tegen kontanten’ te koop aanbood, zijn andere dan die Van Ostaijen op 15 januari 1925 van hem gekocht en - indien de toen gesloten overeenkomst is nagekomen - op 1 april 1926 afbetaald had. Over de reactie van Van Ostaijen op Jespers' voorstellen zijn geen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 675]
| ||||||||||||||||||||||
gegevens bewaard.
Pol. 1) Ziehier hoe ik de combinatie tegen kontanten doe.
Floris
2) Voor de glasschilderingen dit: Ik wil voor een termijn van 2 jaren, een verbintenis aangaan, alle maanden 1 glasschilderij tusschen de maten 30 × 50 - 25 × 40-35 - aan de prijs van / 450 frs zuiver / - glas door u te leveren. Denk er eens op! - Op 1ste zou ik gaarne spoedig nieuws vernemen.
Fl
Onder deze brief had Van Ostaijen in zwarte inkt de volgende vijftien schildersnamen genoteerd: Minne, Ensor, Feininger, Stuckenberg, Campendonk, Lagut, Creixams, Max Ernst, Miro, Magritte, Floris Jespers, Isaias, Gust. de Smet, Lallemand, de Troyer. Acht schilders hiervan, Stuckenberg, Campendonk, Creixams, Magritte, Floris Jespers, Isaïas, Lallemand en De Troyer, zijn met een of meer schilderijen in Van Ostaijens nalatenschap vertegenwoordigd. De Chileen A. Isaïas had in maart 1926 met drie andere Zuidamerikanen, S. Balmori, J.A. Colron en C. Moro in Cabinet Maldoror te Brussel geëxposeerd.Ga naar margenoot33 Verder blijkt uit de correspondentie en de gesloten overeenkomsten dat hij ook in het bezit is geweest van werk der vier schilders Ensor, Lagut, Ernst en Miro, zodat de mogelijkheid dat deze opsomming een globale inventaris van een deel van zijn toenmalig bezit is geweest, groot moet worden geacht. Dit zou er dan op wijzen - wat uit geen andere bronnen bekend is - dat hij ook werk van Minne (waarschijnlijk de graveur en etser JorisGa naar margenoot34 en niet de beeldhouwer en tekenaar George), Feininger (met wie hij in Duitsland bevriend was) en Gust. de Smet heeft gehad. Blijkens een kwitantie van 10 augustus 1926Ga naar margenoot35 heeft Van Ostaijen op 15 maart ook nog een overeenkomst met de schilder en beeldhouwer Ferdinand Schirren gesloten, waarbij hij zich tot een maandelijkse aflossing van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 676]
| ||||||||||||||||||||||
500 frs. verplichtte. Verdere gegevens over deze aankoop ontbreken echter. Eén dag na de sluiting van de laatste tentoonstelling die Van Ostaijen in de Vierge Poupine heeft georganiseerd, schreef Du Perron hem de volgende brief. Deze moet wel een antwoord zijn op een verloren gegane brief van Van Ostaijen met diens oordeel over het in februari verschenen Bij gebrek aan ernst, ‘zijnde de volledige werken van Duco Perkens, uitgegeven door E. du Perron’, daar Van Ostaijen geen bespreking over deze verzamelbundel gepubliceerd had. Du Perron had aan Van Ostaijen het vijftiende van de dertig luxe-exemplaren gegeven, voorzien van de opdracht: ‘Voor Paul van Ostaijen/chef-de-file - wie kan daar/iets aan doen? - van die/arme Perkens R.I.P./(zie overigens blz. 172)/De bezorger/Eddy du Perron’. Het merkwaardige van dit, in de nalatenschap bewaard gebleven, exemplaar is dat het vrijwel onopengesneden bleef, zelfs blz. 172, waarop het zevende gedicht van Windstilte met de toespeling op Van Ostaijen staat afgedrukt. Zowel Een bloempje aan 't eind als Zittingen voor een damesportret, waar Du Perron over schrijft, waren in Bij gebrek aan ernst voor het eerst opgenomen. De bundel Het huis van Marnix Gijsen, die Du Perron in het slot van zijn brief ter sprake brengt, was eind 1925 bij De Gemeenschap te Utrecht en De Sikkel te Antwerpen verschenen, voorzien van een inleiding door pater C.A. Terburg O.P. Van Ostaijens kritiek over deze bundel verscheen eerst in juni 1927.Ga naar margenoot36 | ||||||||||||||||||||||
[Brussel, 19-3-26.]Beste van Ostaijen, Ik ben zoeven naar de Vierge gegaan om je even persoonlik te zeggen hoezeer ik in mijn schik was met je, voor mij zo gunstig uitgevallen, oordeel: minder om de gunstigheid misschien als om het feit dat je juist wèl die kwaliteiten releveerde die ik in mijn weinige geschriften heb willen leggen. Ik heb - eigenlik altijd - gepoogd een stijl te schrijven die ‘vlot’ genoemd kan worden (al hangt het er enigszins van af door wie!), en ‘on-artistiek’ volgens opvatting Goncourt-Mannen van '80; gemakkelik-lezend (en als jij gemakkelik leest zet mevrouw Meyers-Mulder onder zuchten de bril weer af), en nergens de inhoud verpletterend, zonder - hoop ik - naar journalisten-taal te zwemen. Volgens jou schijn ik erin geslaagd te zijn; je oordeel is voor mij van waarde; ik ken je voldoende om te weten dat je veeleer karig bent met lof en, waar lovend, je termen kiest; wat je dus in je slotzinnen zei was het schrijvend deel van mijn(e) ziel aangenaam. Ik kom er voor uit; wat natuurlik sympatiek van mij is. Mag ik er meteen bij bekennen dat mijn ‘aisance’ dikwels zeer schijnbaar is? Een Bloempje heb ik in iets meer dan één dag geschreven, maar het Damesportret heeft mij veel moeite gegeven; de vlotheid daarin | ||||||||||||||||||||||
[pagina 677]
| ||||||||||||||||||||||
is - ik zou willen zeggen: ‘grondig bestudeerd’. Kan je je verenigen met het bijeenbrengen van al mijn geschrijf in één volume; ik meen: vind jij als buitenstaander in deze, vaak vrij veel van elkaar verschillende ‘genres’ één schrijver (die arme Duco Perkens!) terug? Heb ik het verwijt niet verdiend, in zo grappige vorm door jou aan de heer Grauls gedaan: de auteur heeft gedacht, ieder lezer moet er maar een stukje van zijn gading in vinden(!) Ik ben ongetwijfeld niet van invloeden vrij gebleven. Enfin, ik zou haast als Musset gaan zeggen: Surtout, considérez, illustres seigneuries, Comme l'auteur est jeune et c'est son premier pas! Maar ik bedenk tijdig dat jij - als Gide - een verdediger bent van de Invloed. Het grappigste is misschien dat ik, en ik zeg het werkelik niet om ‘interessant’ te schijnen, liefst helemaal niet meer schrijven zou. Of - wat ik nog altijd doen kan - schrijven en uitgeven in nooit meer dan 50 exemplaren. Het is zo'n genot zichzelf van tijd tot tijd de rug toe te draaien; en de vraag doet zich dan op, evenals bij andere genietingen: wat heeft het publiek daarmee van doen? Heb je Het Huis van de heer Gijsen ontvangen? Ik zou het beminnelik hebben gevonden als niet overal de vinger van heeroom, bij gebreke aan die van god, mij uit zijn werk tegendreigde*. Ik hoop van harte er binnenkort een kritiek van jouw hand over te zien verschijnen; ofschoon natuurlik, beste van Ostaijen, alvorens je je daaraan waagt, ik je wel aanraad enige malen de voorrede des vroeden paters overluid op te zeggen; want inderdaad: heb jij, voordat je van die voorrede kennis nam, heb jij je plaats van kunstenaar hierbeneden wel begrepen? Tot spoedig ziens hopelik en met hartelike groet.
Je EduP.
* Om wel sierlik als Boutens te zijn.
Op 20 maart werd het vijfjarig bestaan van Sélection gevierd met een intiem diner in de Taverne Wagner te Antwerpen, waaraan o.a. de gebroeders Jespers, De Troyer en Van Bruaene hebben deelgenomen. Hoewel ook Van Ostaijen hiervoor een uitnodiging ontvangen had, heeft hij, blijkens een bericht in SélectionGa naar margenoot37, hiervan geen gebruik gemaakt. In hetzelfde SélectionnummerGa naar margenoot38 werd onder de rubriek Petites nouvelles artistiques et littéraires aangekondigd: ‘La Vierge Poupine, dirigée par M.M. Van Bruaene et Van Ostayen, disparaît; la salle passe au répresentant belge de la ‘Librairie de France’. Encore des expositions françaises qui s'annoncent?’ Hoe en waardoor Van Ostaijens werkzaamheden voor de Vierge Poupine | ||||||||||||||||||||||
[pagina 678]
| ||||||||||||||||||||||
beëindigd zijn, kon niet worden opgehelderd, daar er geen correspondentie tussen 19 maart en 15 april - toen hij weer terug was in Antwerpen - bewaard is gebleven en er ook uit latere brieven of mondelinge mededelingen geen duidelijke inlichtingen te verkrijgen zijn. In ieder geval staat vast dat in deze tijd de kunsthandel verplaatst werd van de Naamsche straat naar de Louizalaan 32 in Brussel. Op 17 april kondigde Het Laatste Nieuws aan dat in de nieuwe Vierge Poupine een tentoonstelling van Marthe Donas was ingericht, die tot en met 28 april op de agenda Waarheen vandaag? vermeld bleef waarna van 4 mei tot en met 10 mei de aankondiging volgde van een expositie met werk van Auguste Mambour, Edgar Scauflaire en Ferdinand Schirren. Ook Sélection van juni 1926Ga naar margenoot39 bericht: ‘La Vierge Poupine a inauguré son nouveau local par une copieuse exposition (71 toiles) de Madame Marthe Donas (Mme Franke), cubiste repentie. [...] Une exposition d'aquarelles et de dessins de Schirren, Mambour et Scauflaire suivit.’ Twee maanden eerder had SélectionGa naar margenoot40 reeds bekend gemaakt: ‘‘La Vierge Poupine’ dont nous signalions la fermeture rue de Namur, 70, s'est réinstallée ailleurs: avenue Louise, 32. Elle sera donc la voisine du ‘Centaure’, qui va également s'établir à l'avenue Louise, au numéro 62. La nouvelle ‘Vierge Poupine’ est dirigée par MM. Geert van Bruaene et Camille Goemans.’ Volgens Jan WalravensGa naar margenoot41 zou na Goemans de leiding van de Vierge Poupine weer zijn overgenomen door Marc Eemans, die o.a. aan 7 Arts als beoordelaar van Vlaamse letterkunde meewerkte en in die hoedanigheid zowel De trust der vaderlandsliefde als Het bordeel van Ika Loch voor dit blad besproken had.Ga naar margenoot42 Het is overigens niet uitgesloten dat Van Ostaijen nog betrokken is geweest bij de voorbereidingen van de eerste tentoonstellingen in de nieuwe Vierge Poupine, daar deze doorgaans enkele maanden tevoren getroffen werden. Zo valt het op dat hij met Schirren op 15 maart juist een contract had afgesloten en dat onder zijn nagelaten papieren zich een ongedateerd, zetklaar en ondertekend artikel over de Luikse schilder MambourGa naar margenoot43 bevindt, dat de indruk wekt voor een tentoonstellingscatalogus te zijn geschreven. In dit artikel - waarin hij, ditmaal zonder bronvermelding, dezelfde uitspraak van Nietzsche, ‘geruime tijd in dezelfde richting gehoorzamen’, gebruikt die hij ook in zijn studie over Oscar Jespers van december 1924 aanhaalde - is echter zowel van schilderijen als van ‘polychrome tekeningen’ sprake. In de Vierge Poupine hingen echter, volgens SélectionGa naar margenoot44, alleen aquarellen van hemGa naar margenoot45, zodat òf inmiddels de plannen gewijzigd waren òf de tekst betrekking had op een kort daarvoorGa naar margenoot46 gehouden tentoonstelling in de Cercle Artistique te Antwerpen, waar behalve deze aquarellen ook schilderijen hebben gehangen. Dat Van Ostaijen, ondanks zijn vertrek bij de Vierge Poupine, met zijn particuliere kunsthandel doorging, bewijzen niet alleen een aantal brieven | ||||||||||||||||||||||
[pagina 679]
| ||||||||||||||||||||||
Van Ostaijen als kunsthandelaar te Brussel.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 680]
| ||||||||||||||||||||||
uit de tweede helft van 1926, maar ook de volgende brief aan Marlier, de eerste die weer vanuit Antwerpen geschreven werd. Welk verhaal over Tristan Tzara en Van Ostaijen Marlier verteld had, weet deze zich niet meer te herinneren. Op de zaterdag, 10 april, waarop Tristan Tzara volgens Van Ostaijen het schilderij van Max Ernst ontvangen had, was Tzara te gast op een tweede banket van Sélection, ditmaal in Brussel en ter ere van Gustave de SmetGa naar margenoot47. Het is typerend voor de trots van Van Ostaijen, dat hij zich in zijn brief tot tweemaal toe op zakelijke motieven beroept bij zijn tegenspraak van de valse geruchten en niet op het feit dat hij zich gekrenkt en belachelijk gemaakt voelde. | ||||||||||||||||||||||
[Anvers, le 15 avril 1926.]Mon cher Marlier, Vous avez raconté hier une histoire, sans doute, amusante, mais, par ailleurs, inexacte dans tous ses détails. En effet M. Tristan Tzara ne m'a nullement fait les propositions, que vous lui mettez dans la bouche. Bien au contraire, il a tout simplement acheté le tableau de Max Ernst, tableau qui lui a été lìvré samedi et pour lequel il m'a donné un accusé de réception en règle. (Ces pièces sont, mon cher Marlier, à votre disposition et au moindre signe de votre part je m'empresserai de vous les faire tenir.) La vérité est celle-ci: j'ai du [dû] vendre à M. Tzara bon marché, très bon marché, à cause d'une indiscrétion de M. Mesens, qui d'ailleurs, en matière d'indiscrétion, est un peu là. En effet, M. Mesens, m'ayant demandé le prix d'ami, je lui ai présenté la toile de M. Ernst à un prix très bas. Malheureusement M. Mesens n'a pas cru de voir estimé à sa valeur ce que je lui proposais et il a demandé à Tzara combien se vendait à Paris un Max Ernst, de telle époque etc. M. Tzara s'est empressé de m'acheté [acheter] le tableau, tout en citant le prix que j'avais demandé à Mesens. Il est évident que j'ai fait bonne figure à mauvais jeu et que j'ai accepté. J'ai envoyé un mot à Mesens l'informant de ce que, suite à son indiscrétion, le tableau de Max Ernst e[é]tait porté au double de son prix. Et me voilà donc mis en demeure de m'expliquer sur une chose qui, cependant, devrait échappé [échapper] à l'esprit critique de mes amis. En effet, comme il s'agit d'un acte purement commercial, je ne tiens pas à la circulation de ces légendes assez comiques. Mais au cas où cependant vous douteriez de ma version, le petit dossier de cette petite affaire reste intégralement à votre disposition. Je suis bien au regret d'avoir du [dû] vous entrenir [entretenir] pendant qques instants d'une aussi ennuyeuse histoire - qui hier cependant a du | ||||||||||||||||||||||
[pagina 681]
| ||||||||||||||||||||||
Van Ostaijen als kunsthandelaar te Brussel
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 682]
| ||||||||||||||||||||||
[dû] provoquer bien des rires! -, mais je m'y vois obligé par son côté commercial. Veuillez m'en excuser et croyez à mes meilleurs sentiments,
votre Paul v. Ostaijen
Al is het niet zeker dat onenigheid met Van Bruaene ertoe geleid heeft, dat Van Ostaijen zich uit de Vierge Poupine terugtrok - ook de onzekerheid omtrent een nieuwe huisvesting, zijn gezondheidstoestand, de ervaring dat hij buiten de tentoonstellingen om meer kon verkopen, de vele tijd die het hem kostte e.d. kunnen de doorslag hebben gegeven -, het is echter wel duidelijk dat er een conflict tussen beiden ontstaan is, of dit nu als oorzaak of als gevolg van zijn vertrek beschouwd moet worden. Er bleek een schuld van 1500 frs. van Van Bruaene aan Van Ostaijen te bestaan, die zij niet onderling hebben geregeld, maar waarbij, volgens onderstaande brieven, een advocaat en een secretaresse te pas moesten komen. De breuk is niet blijvend geweest, althans op 30 november van hetzelfde jaar waren zij weer wel tot een onderlinge regeling in staat, maar de volgende, zakelijke stukken, waarvan het tweede in doorslag bewaard is gebleven, betekenden wel de afsluiting van Van Ostaijens optreden als kunstzaalhouder. | ||||||||||||||||||||||
[Bruxelles, le 25.IV.26]Monsieur René Victor, avocat avenue d'Italie, 99, Anvers.
Monsieur l'avocat, Votre lettre du 22 courant: v. Ostayen. Votre client aurait du[dû] me laisser le temps de lui répondre à sa lettre du 18 courant. - Ma secrétaire lui dressera son compte qui lui sera réglé pour la fin juillet prochain, par trois chèques, à un mois d'intervalle et dont le premier, d'un import de cinq cents francs, valeur 31 mai 1926, vous est remis, sous ce couvert. - Les deux autres chèques vous seront envoyés également, pour Monsieur van Ostayen. Veuillez agréer, Monsieur l'avocat, mes salutations sincères.
Geert van Bruaene.
annexe: un chèque barré.
Dit bericht gaf Victor als volgt aan zijn vriend door: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 683]
| ||||||||||||||||||||||
Van Ostaijen als kunsthandelaar te Brussel
| ||||||||||||||||||||||
[29 April 1926.]Van Ostayen C/ Van Bri[u]aene.
Beste Paul, Ik heb van Mr Bri[u]aene een schrijven ontvangen waarbij deze mij laat weten dat hetgeen hij U nog verschuldigd is zal voldaan worden in driemaandelijksche afkortingen van 500 fr waarvan de eerste zal vervallen op 31 Mei aanstaande. Hij heeft mij bijgaanden chèque gezonden onder bedoelden datum. Kan zulks U voldoening geven?
Met hartelijke groeten. |
|