Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 641]
| |||||||||
IX. kunsthandelaar in brussel, 1925-19261. Eerste activiteiten in BrusselHoewel Van Ostaijen zich, volgens zijn eigen mededeling aan Jozef Peeters, op 1 oktober in Brussel gevestigd had, was in de kunstzaal A la Vierge Poupine al minstens een week een nieuwe tentoonstelling geopend. Het Laatste Nieuws van 24 september meldde reeds: ‘Thans wordt, tot einde Oktober, in ‘La Vierge Poupine’ (Naamsche straat, 70) het werk tentoongesteld van de kunstschilders Jan Brusselmans, Permeke en Arno Stern.’ Van het begin af werkte Van Ostaijen samen met Geert van Bruaene, die reeds vanaf 1923 een eigen galerie, het Cabinet Maldoror, in het slot Ravenstein te Brussel exploiteerde, waarvan het briefpapier tot half januari 1926 ook door Van Ostaijen gebruikt werdGa naar margenoot1. Naast Van Bruaene was - in ieder geval tot eind 1924 - Michel de Ghelderode als ‘chargé d'affaires’ aan dit Cabinet Maldoror verbonden geweest. Volgens de besprekingen in de jaargang 1924-1925 van het tijdschrift Sélection had het Cabinet Maldoror in het voorafgaande seizoen het volgende te zien gegeven: van 20 november tot 1 december 1924 een expositie, die door de Lumière-groep was ingerichtGa naar margenoot2; in december 1924 ‘marines’ van Permeke en werk van de Duitse schilders Jankel Adler en Franz W. Seiwert; in januari 1925 de reeds genoemdeGa naar margenoot3 tentoonstelling van Paul Joostens; in februari enkele werken van Jakob Smits met grafiek van de Belgen Jef de Pauw en De Crom[?] en van de Bauhausmedewerkers Klee, Feininger, Kandinsky, Hirschfeld, Moholy-Nagy en Schlemmer, van welke laatste collectie door André de Ridder in Sélec- | |||||||||
[pagina 642]
| |||||||||
tionGa naar margenoot4 gevreesd werd, dat het een ‘fonds de boutique’ betrof; ten slotte in maart werk van de jonge Belgen René DupontGa naar margenoot5, A. Lamblot, Charles Rosseeuw en Edmond NarcisseGa naar margenoot6. Behalve zijn Cabinet Maldoror had Van Bruaene eind 1924 ook een speciaal voor grafiek bestemde kunstzaal in de Ruysbroeckstraat te Brussel geopend, waarin de eerste keer tekeningen van Joostens en etsen van Picasso getoond werden en vervolgens grafisch werk van Campendonk. Daarna wordt in Sélection geen gewag meer gemaakt van tentoonstellingen in ‘petit Maldoror’, maar in het nummer van juni 1925 bericht dit bladGa naar margenoot7: ‘En plein été, la Vierge Poupine exhibe, à l'entrée d'une nouvelle salle, qui est sise au no 70 de la rue de Namur, une image dévote, naïve, jolie, brodée sur une soie précieuse, aux tons chauds.’ In deze nieuwe Vierge Poupine (een naam waarvan niet bekend is of deze ook reeds gevoerd werd door wat Sélection ‘petit Maldoror’ noemde) werd voor de eerste maal, eind mei of begin juni 1925, een reeks doeken van Floris Jespers en aquarellen van Auguste Mambour geëxposeerd. In hoeverre Van Ostaijen al vòòr oktober 1925, mogelijk als opvolger van De Ghelderode, bij Van Bruaene's activiteiten betrokken was - hetgeen gezien de namen van een aantal exposanten zeer waarschijnlijk lijkt - was niet te achterhalen. Ook hoe de, in ieder geval vaststaande, samenwerking sedert 1 oktober 1925 zakelijk was geregeld, kon niet nauwkeurig worden vastgesteld, daar Van BruaeneGa naar margenoot8 verklaarde zich dit niet meer te herinneren en er geen administratieve papieren van A la Vierge Poupine zijn teruggevonden. Van Ostaijens eerdere uitlating in zijn brief aan De Troyer van 2 augustus 1925, ‘Ik handel voor mij’Ga naar margenoot9 en vooral het feit dat Van Bruaene in april 1926 geld aan Van Ostaijen schuldig bleek te zijn en laterGa naar margenoot10 schilderijen van Van Ostaijen in depot had, lijkt erop te wijzen dat deze niet zonder meer bij Van Bruaene in dienst was, doch dat zij eerder als compagnons optraden. De formulering ‘La Vierge Poupine, dirigée par M.M. Van Bruaene et Van Ostayen’ in SélectionGa naar margenoot11, wijst hier eveneens op. Verder blijkt ook uit de bewaard gebleven brieven dat Van Ostaijen bij de aan- en verkoop van schilderijen en als organisator van de tentoonstellingen geheel zelfstandig optrad. Aan de andere kant wordt Van Ostaijen in een deurwaardersexploot van 1 februari 1926Ga naar margenoot12 echter ‘bediende’ genoemd. Behalve de werken die hij in de Vierge Poupine geëxposeerd heeft, verhandelde Van Ostaijen, zoals gebruikelijk, ook andere schilderijen en beeldhouwwerken, waarvan hij er verschillende in voorraad had. Zo wist Burssens met stelligheid een gouache van StuckenbergGa naar margenoot13 in de Vierge Poupine van zijn vriend te hebben gekocht en ook Campendonk herinnerde zich dat enkele werken van hem door Van Ostaijen in zijn kunsthandel verkocht zijn, hoewel deze schilders nooit bij hem hebben geëxposeerd (wèl was van Campendonk werk in ‘petit Maldoror’ tentoongesteld geweest, zoals hierboven werd vermeld). | |||||||||
[pagina 643]
| |||||||||
Over de voorbereidingen van zijn meeste tentoonstellingen is weinig correspondentie bewaard gebleven en ook is het tot nu toe slechts in één gevalGa naar margenoot14 gelukt iets van de invitaties, catalogi en affiches, die blijkens een brief aan De Troyer van 9 oktober toch wel gedrukt werden, terug te vinden. De afspraken moeten reeds geruime tijd tevoren gemaakt zijn, want op 17 oktoberGa naar margenoot15 waren al vijf exposities tot eind december vastgesteld en ten minste één voor februari 1926. Ook in het oktobernummer van SélectionGa naar margenoot16 werd reeds aangekondigd: ‘‘La Vierge Poupine’ nous montrera, après l'exposition actuellement ouverte de Permeke, Brusselmans et Stern, des ensembles du peintre wallon Edg. Gilmont, de Wallaert et Grote, de Creixams, de Narcisse et Dupont, de Prosper de Troyer, du Montois Dequenne, probablement aussi un ensemble de Topp et Stuckenberg, deux artistes du ‘Sturm’, etc.’ Alleen de laatstgenoemde twee tentoonstellingen hiervan zijn niet doorgegaan. Volgens Van Bruaene had deze in het leggen van contacten met de kunstenaars ook een actief aandeel gehad. De namen van de eerste drie exposanten, Jan Brusselmans, Constant Permeke en Arno Stern, waren, evenals die van de meeste beeldende kunstenaars welke daarna in de Vierge Poupine bij Van Ostaijen exposeerden, nooit door hem in zijn werk ter sprake gebrachtGa naar margenoot17. Welke werken van deze drie kunstenaars in de Vierge Poupine werden getoond, is door het ontbreken van catalogi en gedetailleerde besprekingen voorlopig onbekend. Uit de bespreking in het novembernummer van SélectionGa naar margenoot18 blijkt alleen dat er tekeningen van Stern en ‘marines comme il en produit actuellement par série’ van Permeke te zien waren.
Van Ostaijens eerste briefkaart uit Brussel, blijkens het poststempel op 4 oktober 1925 verzonden, was gericht aan Jozef Peeters en informeerde naar het adres van de schilder Wobbe Alkema, die toen juist korte tijd deel uitgemaakt had van de Groningse schildersgroep De Ploeg. Seuphor en Peeters hadden in de laatste tijd van Het Overzicht contact met hem gekregen en Peeters had van diens abstract, constructivistisch werk een houtsnede uit 1924 in het eerste nummer van De Driehoek opgenomen, het enige nummer waarin ook Van Ostaijen had gepubliceerd. In dit nummer was ook een tekening van de Groninger Jan van der Zee geplaatst, die met Alkema in hetzelfde pakhuis aan de Noorderstationstraat zijn atelier had en eveneens deel uitmaakte van de ‘constructivistische fractie’Ga naar margenoot19 in De Ploeg. Verder bevatten het derde en het zevende nummer van De Driehoek van juni en oktober 1925, elk nog één lino van Alkema.
Beste Peeters, Vanaf 1 okt. ben ik in Brussel. Mijn adres is PvO. ‘a la Vierge Poupine’, 70, rue de Namur, Brussel. - Kunt ge mij het adres van Alkema niet | |||||||||
[pagina 644]
| |||||||||
bezorgen? Op de brief die ik van hem ontving staat jammer geen adres. Beste groeten ook aan uw vrouw
P van Ostaijen
Twee dagen later was Van Ostaijen al in het bezit van het gevraagde adres en zond hij Alkema de volgende brief, waaruit blijkt dat deze hem een houtsnee en een lino had toegestuurd. De houtsnede in rood en zwart en de lino waren niet dezelfde die in De Driehoek gereproduceerd stonden en dateerden beide van 1925Ga naar margenoot20. Behalve deze brief stuurde Van Ostaijen uit dank voor dit geschenk ook een exemplaar van Bezette stad aan Alkema toe. | |||||||||
[Brussel, 6-X-25 70, rue de Namur ‘A la vierge poupine’.]Waarde Alkema, Excuseer me s.v.p. u niet vroeger te hebben gezegd hoezeer ik mij om uw zending met de houtsnee - mij het liefst van beide - en van de linoleumsnee heb verheugd: ik ben nu in Brussel in een kunstzaak en ik heb het daardoor vreselik druk gehad. En eindelik was ik eenmaal te Brussel uw adres kwijt, zodat ik u toen weer niet schrijven kon. - Enfin, u zal dit, hoop ik, mij niet al te lang als een slecht punt aanrekenen. Uw houtsnee bevalt mij zeer; het spel van het materiaal - kopse mahoni[e] met zijn irregulariteiten - vind ik nu erg gelukkig. Ook de linoleumsnee heb ik gaarne, maar toch ben ik vooral blij om de houtsnee.
Met hartelike groeten
Ter gelegenheid van Jozef Muls' benoeming tot conservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, zond Van Ostaijen hem, op papier van het Cabinet Maldoror, de volgende felicitatiebrief. | |||||||||
[pagina 645]
| |||||||||
Houtsnede, rood en zwart, 150 × 98 cm, van Wobbe Alkema, waar Van Ostaijen in zijn brief van 6 oktober 1925 over schrijft.
| |||||||||
[pagina 646]
| |||||||||
Wat mij betreft, ik verblijf tans te Brussel; ik verzoek u in 't vervolg aan onderstaande adres te schrijven: P.v.O. ‘à la Vierge poupine’ 70, naamsche str. Brussel. Met hartelikste groeten
Hierop volgden een drietal brieven aan Prosper de Troyer, die een duidelijke indruk geven van Van Ostaijens optreden als kunsthandelaar. Nadat hij op De Troyers voorstel van 5 augustus was ingegaan, had hij, zoals reeds gemeldGa naar margenoot21, een keus uit diens werk gemaakt, die van zijn oorspronkelijke bedoeling afweek. Vervolgens had De Troyer hem in een verloren gegane brief zijn definitieve ‘menselike’ prijs en de betalingscondities opgegeven. Met ‘uw afrekening’ doelt Van Ostaijen in het begin van zijn brief kennelijk op De Troyers voorwaarden, waarmee hij zich akkoord kon verklaren. Indien de werken die, volgens de lijst in het De Troyer-huldeboekGa naar margenoot22, Van Ostaijens eigendom zijn geworden, alle bij deze gelegenheid door hem werden verworven, hoefde hij voor tien tekeningen en drie schilderijen (Stilleven, Zelfportret en Saltimbanque) slechts 1150 frs. te betalen. Uit het vervolg van zijn brief is tot in details op te maken hoe Van Ostaijen bij het inrichten van tentoonstellingen als kunsthandelaar de zaken met zijn kunstenaars regelde. Het daarbij toegezegde verslag dat Van Ostaijen voor het te Leipzig onder redactie van Alfred Kuhn verschijnende tijdschrift Kunstchronik und Kunstmarkt zou schrijven, is in dit weekblad nooit verschenen, evenmin als enig ander verslag van zijn hand. In de laatste alinea relativeert hij de zakelijke toon van zijn lange uiteenzetting, waarin terloops de namen van de op dat moment bij hem exposerende Arno Stern en van Pedro Creixams, die eind november in de Vierge Poupine tentoonstelde, ter sprake worden gebracht. | |||||||||
[Brussel, 9-10-25]Mijn waarde Prosper de Troyer, Dank voor uw schrijven. Met uw afrekening akkoord. 1150 fr., d.i. 500 fr. einde november en 650 einde december. Dat is dus in orde. Heb geen angst ik zal de ezel niet weggooien. Ik ben zeer tevreden dat je me dat alles hebt afgestaan. Daarvan lekt natuurlik niets uit. Ik zie al jouw redenen zeer goed in. Doe ook zó met de mijne. B.v.: Floris Jespers krijgt van mij niet een duit meer als ik jou betaal. Laat ons het | |||||||||
[pagina 647]
| |||||||||
woord van George Minne gedenken: ‘ik ken geen enkel artist die zich laat exploiteren’. Gij zijt een artist, ik ook: bijgevolg laat ons gerust op ons twee oren slapen. Naar fotograaf en clicheur zal ik zoeken. Nu punt tentoonstelling. Je wenst aldus dat ook in de voorzaal niemand aanwezig zij. Dus moet jij de voorzaal volhangen en ook de ezels op de palier. Er zal dus niets dan van jou te zien zijn. Wij hebben bijgevolg: in de achterzaal schilderijen, in de tweede (waar nu Stern) tekeningen, in de voorzaal schilderijen (12), op het palier: id. en akwarellen. Dat brengt je op rond de 25 à 30 schilderijen + tekeningen voor de drie zalen. De voorwaarden nu zijn (om al[le]s duidelik te maken): 1000 frs. commissie aan 25%, d.i. bij een verkoop van 4000 frs. ben je effen. (gewoonlik hebben we 1000 tot 1200 frs. voor de twee achterzalen alleen; de voorzaal en de rest wordt dus niet in ons geval niet berekend). - In geval voor minder wordt verkocht, dan wordt het overschot met werk verrekend; dit werk moet dan echter logieser wijze aan handelaarsprijzen niet aan liefhebbersprijzen gerekend worden. B.v. er is voor 600 frs. commissie - blijft 400 frs. te verrekenen in werk. - Met de franse schilder Creixams b.v. heb ik - voor de twee achterzalen - dezelfde voorwaarden: in geval van niet verkoop geeft hij mij een schilderij van 600 fr. (0,70 × 0,80 of zo iets) en 1 van 400 (0,50 × 0,70). = 1000 frs. Verkoopt hij voor 600 frs. com. dan is hij alleen een een [herhaald] kleiner schilderij schuldig, doch ik heb daarbij de keus, binnen de maten. Laat mij dus weten:
Voor de publiciteit zal gezorgd worden: de pers van het gehele land wordt geïnviteerd; - interessante mensen krijgen nog een persoonlike invitatie van mij - 1000 gedrukte invitaties, 100 affichen verslag in buitenlandse kranten; - ik zelf zal er eentje voor [‘] die Kunstchronik’ schrijven; eventueel een kataloog met een voorwoord. (Dit laatste echter is apart, al het overige inbegrepen op onze kosten). Lichtreklame op de place de Brouckère valt, wanneer gewenst, op rekening van de artist. Reuk wordt aan de klienten niet uitgedeeld. Na afloop, geen tombola. Beste groeten ook voor uw vrouw
Uw Paul v. Ostaijen | |||||||||
[pagina 648]
| |||||||||
[[P.S.] 10-10-25]Zo juist ontving ik de drie kolies. Alles in orde en onbeschadigd. Dank.
P.
Twee dagen later zond Van Ostaijen een briefkaart aan De Troyer om hem mee te delen dat de dichter Pierre Bourgeois, redacteur van het tijdschrift 7 Arts en directeur van de Compagnons de la Lanterne Sourde - een contactgroep van Brusselse studenten en kunstenaars, die o.a. ook tentoonstellingen in het Cabinet Maldoror inrichtte - van zijn voorgenomen tentoonstelling af moest zien. Of het de bedoeling was geweest dat deze tentoonstelling geheel of gedeeltelijk aan het werk van De Troyer gewijd zou zijn, is niet bekend. | |||||||||
[12-10-25]Beste de Troyer, Ik heb Bourgeois gesproken betrekkelik de tentoonstelling; hij zegt mij dat deze, vanwege de te grote onkosten, niet kan plaats hebben; - zo dus dat er enkel de onze zou overblijven. Hierover had ik toch gaarne definitief nieuws. hartelik
Uw P.v. Ostaijen
Na een eveneens verloren gegaan antwoord van De Troyer schreef Van Ostaijen hem weer een uitvoerige brief, waarin hij zijn voorwaarden herhaalt, maar bovendien het tijdschema bekend maakt dat hij opgesteld had voor zijn tentoonstellingen, die hij steeds op een zaterdag wilde openen en dan twaalf dagen laten duren. Naar aanleiding van een opmerking van De Troyer tegenover de Brusselse galeriehouder Manteau, bij wie hij in 1923 geëxposeerd had, dat schrijven over en handelen in kunst niet zouden zijn te combineren, geeft Van Ostaijen in het tweede deel van zijn brief te kennen dat hij dit ‘flauwe kul’ acht, maar zich om praktische redenen bij deze communis opinio neerlegt en besloten heeft niet meer over kunst te publiceren. Inderdaad verscheen zijn eerste, bovendien nog vrij algemeen en informatief, artikel waarin hij weer over beeldende kunst sprak, Quelques notes sur la situation artistique en Flandre, pas in mei 1926, toen hij de Vierge Poupine al weer verlaten had. Ook het slot van deze brief, met de afwijzing van iedere beslissing die niet op nuchtere zakelijkheid, maar op medelijden berust en met zijn scepsis ten opzichte van het effect der reclame, is typerend voor Van Ostaijens instelling, ook als kunsthandelaar. | |||||||||
[pagina 649]
| |||||||||
[Brussel, 17-X-25.]Mijn waarde de Troyer, Over de voorwaarden gaan wij dus feitelik akkoord. Wat nu het [de] datum betreft: ge schrijft me van 5 tot 20 december, net alsof dat zó in de orde mijner tentoonstellingen past. Het toeval wil dat mijn orde is: van 31 oct. tot 12 nov. incluis 14 nov. tot 26 nov. 28 nov. tot 10 dec. 12 dec. tot 24 dec. 26 dec. tot 7 jan. 9 jan. tot 20 jan. 22 jan. tot 3 februari en zo voort. Je ziet dus dat je datum in geen geval mogelik; secundo blijven schilderijen slechts twaalf dagen hangen en niet vijftien zoals je voorstelt. Twee dagen zijn er voor op en afhaken. Ondertussen gaat de tijd voorbij en heb ik daar ik met m'n zaal toch blijf moet weten tot 26 december reeds afgesloten. De periodes 26 dec. 7 januari en 9 januari tot 20 januari blijven, ook 22 jan. tot 3 febr. Dan is weer de zaal bezet in februari. Laat mij dus per ommegaande weten of definitief dit u bevalt aan de voorwaarden.
In uw brief schrijft ge ook nog over een artiekel dat ik voorhad te schrijven. Ik zou het graag doen; doch in de tijd toen ik dit wou doen was ik nog geen kunsthandelaar. En met veel reden en gezond verstand hebt gij zelf aan Manteaux [Manteau] gezegd dat een kunstenaar en een kunsthandelaar moeilik in een persoon te verenigen zijn, dat zoiets altijd spaak loopt. Ik heet zulke zin flauwe kul, maar de mensen lopen er gemakkelik in en op de duur kan ik, omdat ik kunstenaar ben, mijn boeltje pakken als kunsthandelaar. Ik heb dan ook besloten over kunst niet meer te publiceren. Ik ben kunsthandelaar.
Schrijf me dus of je ja dan niet akkoord gaat. Het is een zuivere zaak van kunsthandel en je moet niets doen of laten omdat je me, als dichter, kent. Ik bid er je om. Laat ons nuchter de zaken beoordelen en vooral | |||||||||
[pagina 650]
| |||||||||
niet uit medelijden handelen, de Troyer. Het medelijden der mensen heeft steeds zeer verveeld. Laat ons ook niet alle macht van welgelukken de reclame toeschrijven. Later zegt de artiest tot de kunsthandelaar: ‘de expositie is niets geweest, dat is uw schuld, ge zijt een domkop en ge hebt geen verstand een zaak aan te pakken.’ Dus: al de zalen, 1000 frs. en bij ontstentenis in werk. Een woordje. Beste groeten
P v Ostaijen
Na deze brief is er geen correspondentie tussen Van Ostaijen en De Troyer uit deze periode bewaard gebleven. Zij zijn echter spoedig, misschien in mondeling overleg, tot overeenstemming gekomen, met als resultaat dat de zevende tentoonstelling in ‘A la Vierge Poupine’, van 9 tot 20 januari, geheel aan het werk van De Troyer was gewijd. Een dag na zijn laatste brief aan De Troyer, op 18 oktober, verscheen in de rubriek Une heure avec... op de wekelijkse literaire pagina van het Brusselse dagblad Le XXe Siècle een interview van Jean Laenen met de nieuw aangekomen Van Ostaijen, die als ‘un des poètes les plus représentatifs de la poésie flamande ultramoderne’ werd aangekondigd. Het gesprek vond plaats in zijn kunsthandel, welke omstandigheid de interviewer aangreep om verband te leggen tussen Van Ostaijen en het daar tentoongestelde werk. Na de eerste introducerende alinea, liet Laenen het eigenlijke interview, dat in een enigszins verkorte vertaling van Burssens onder de titel Onze grote voorganger als onderdeel van Selfdefense postuum is uitgegevenGa naar margenoot23 door het volgende voorafgaan: ‘Je l'ai rencontré dans la salle d'Exposition (‘A la Vierge Poupine’, rue de Namur, Bruxelles), au milieu de tableaux et de dessins d'expression nouvelle. Cadre adéquat à un entretien avec un poète réputé porte-drapeau des poètes flamands les plus modernisants. Il me semblait que son mode de penser et de s'exprimer fût influencé par l'atmosphère d'art de ce salon de peinture où, à la Cimaise, étaient placées des oeuvres de Permeke, de Brusselmans et d'Arnô Stern. De Brusselmans, notre entretien avait parfois la spontanéité, la naïveté affectée, le manque d'équilibre, mais le rythme d'une sensibilité très vive et impressionnante. Et par moments, mon interlocuteur s'efforçait à me faire comprendre comment lui et les poètes de son groupe tâchaient d'exprimer l'infini dans leurs poèmes par des moyens (les mots et les rythmes) reconnus, hélas! insuffisants. (Effet de l'art de Permeke?) Et vers la fin de notre causerie laborieuse, le poète Paul Van Ostayen re- | |||||||||
[pagina 651]
| |||||||||
connut la construction logique des fusains du dessinateur polonais Arnô Stern. Et il réussit à dissiper l'incohérence de l'interview.’ Niet alleen door dit interview, maar ook door zijn veelvuldiger contacten met jonge Franstalige schrijvers, maakt het de indruk dat hij zich in dit Brusselse literaire milieu vrijer bewoog dan in Antwerpen. Hieraan kunnen verschillende factoren hebben bijgedragen. In de eerste plaats was hij al kort voor zijn vertrek naar Brussel zelf begonnen meer naar buiten op te treden, door het houden van zijn lezing Proeve van parallellen... in Breda. Temeer nu hij ten behoeve van zijn kunsthandel bij meer bekendheid en relaties gebaat was, zal hij deze activiteit - die waarschijnlijk ook een gevolg was van zijn behoefte aan erkenning en zijn overtuiging tot een min of meer definitief standpunt gekomen te zijn - hebben willen voortzetten. Verder raakte hij door zijn regelmatige omgang met Geert van Bruaene en E. du Perron ook met hun kennissen onder de jonge kunstenaars in contact en trof hij in deze kringen over het algemeen een ruimere belangstelling voor moderne kunstvormen aan. Ten slotte zal hij ten opzichte van de Franstalige schrijvers minder behoefte gevoeld hebben zich te distanciëren, al zal zijn scepsis tegenover hun werk en standpunten niet minder geweest zijn. Want het taalverschil garandeerde in Brussel meer dan in Antwerpen - juist in de richting van het Nederlands - al een zekere afstand, waardoor hij ook minder met wanbegrip over het eigen werk geconfronteerd werd. In deze tijd aanvaardde Van Ostaijen de uitnodiging van Pierre Bourgeois om hem, tezamen met de eveneens Franstalige dichter René Verboom, bij te staan in de leiding van de Compagnons de la Lanterne Sourde. La Lanterne Sourde was een artistieke en literaire groepering van de Brusselse universiteit, die studenten en artisten, wetenschap en kunst bijeen wilde brengen. Deze groep was in 1921 opgericht door de student Paul Vanderborght. In een artikel De Franschschrijvende jongeren in BelgiëGa naar margenoot24, waarin een overzicht van de naoorlogse Franstalige Belgische letterkunde tot 1929 wordt gegeven, schreef Franz Hellens: ‘Tot de beweging werd na de oorlog aanstoot gegeven door de revue L'Art libre. Daarop volgden Les Signaux de France et de Belgique, die ik oprichtte en leidde met den Franschen schrijver André Salmon. Ça Ira, Lumière, Créer, Sélection en La Lanterne Sourde vooral, kwamen daarna den gang van de avant-garde-beweging kracht bijzetten.’ De groep La Lanterne Sourde had nauwe relaties met het maandblad Les Signaux de France et de Belgique (mei 1921-juni 1922), tot de redactie waarvan ook André de Ridder en P.G. van Hecke behoorden, maar gaf tevens een eigen tijdschrift uit, waarvan slechts vier nummers zijn verschenen (december 1921-juli 1922). Beide tijdschriften werden opgevolgd door Le Disque Vert, dat van 1922 tot 1925, onder leiding van Franz Hellens, een groot aantal Franstalige schrijvers wist te groeperen. Al deze tijd bleef de kring La Lanterne Sourde actief, ook toen in 1925 Paul Vanderborght, na beëindiging van zijn | |||||||||
[pagina 652]
| |||||||||
studie, naar Cairo was vertrokken. Pierre Bourgeois maakte tevens, zoals reeds gemeld, met Victor Bourgeois, Pierre L. Flouquet, Karel Maes en G. Monier, deel uit van de redactie van het weekblad 7 Arts. Hij had reeds verscheidene dichtbundels uitgegeven, waarvan La foi du doute (1922) en 80 Compositions lyriques (1923) de belangrijkste waren. Tot zijn vrienden behoorde o.a. de schilder-musicus E.L.T. Mesens, die Van Ostaijen in 1923 had leren kennen. Zijn tweede mededirecteur van de Compagnons de la Lanterne Sourde, René Verboom, had meegewerkt aan het Naamse tijdschrift Résurrection onder leiding van Clément Pansaers, waarin kort na de oorlog unanimistische en andere moderne stromingen vertegenwoordigd waren. Verbooms eerste bundel La course ardente (1922) bevatte unanimistische poëzie, maar in zijn tweede, Les collines (1923), had hij zich hiervan, zoals HellensGa naar margenoot25 schrijft, ‘met een stouten zwong ontvoogd’. In 7 Arts van 25 oktoberGa naar margenoot26 was een advertentie opgenomen, waarin werd aangekondigd dat op donderdag 29 oktober om 20.30 uur ‘à la Maison des Etudiants, Palais d'Egmont, les Compagnons de la Lanterne Sourde se réuniront pour entendre: Présentation de trois directeurs: les poètes Bourgeois, Van Ostayen, Verboom par eux-mêmes: à-propos techniques et lectures.’ Verder zou nog een deel van de avond als ‘hommage de la jeunesse universitaire et artistique’ aan de Brusselse componist-pedagoog Paul Gilson gewijd worden. De aankondiging was ondertekend door de drie directeuren en bovendien ‘pour le Comité estudiantin’ door de studenten R. Didisheim en P. Vermeylen. Enkele dagen tevoren, op 23 oktober, bevatte De Schelde een aankondiging van de sprekers die in het komende seizoen zouden optreden in de zaal El Bardo te Antwerpen voor de Vereeniging voor Kultureel Verkeer, een culturele organisatie van Antwerpse ‘Fronters’ onder voorzitterschap van Pol de Mont. Hierbij werd gemeld: ‘Vervolgens werden uitgenodigd om in den loop van dit seizoen op te treden: Paul van Ostayen, Edward Borgers, Hendrik Bulterys, Jef van Hoof e.a.’ Deze uitnodiging en nog een derde van de Vlaamsche Club te Brussel heeft Van Ostaijen eveneens aanvaard, waardoor hij in de gelegenheid kwam zijn lyrische geloofsbelijdenis drie maal voor verschillend publiek uiteen te zetten. De kern van het betoog dat hij op 29 oktober hield, heeft hij ook gebruikt voor zijn meer uitgebreide lezing in AntwerpenGa naar margenoot27, al verschilt de latere omwerking aanzienlijk van de eerste versie. Zo wijken de inleiding en het slot van beide lezingen geheel van elkaar af en stelde hij o.a. in zijn tweede lezing een meer theoretische uiteenzetting in de plaats van de praktische toelichting, die hij voor La Lanterne Sourde gaf op wat hij onder ‘poésie à thème’ verstond, aan de hand van zijn gedicht Melopee, dat hij ter afsluiting voordroeg. Onder de titel Profession de foi poétique verscheen in 7 Arts van 8 novemberGa naar margenoot28 | |||||||||
[pagina 653]
| |||||||||
een verslag over het literaire deel van deze avond, geschreven door de vaste medewerker Paul Werrie. Hieruit blijkt dat Van Ostaijen eerst had gesproken en gelezen en vervolgens Pierre Bourgeois. René Verboom wordt hierbij niet genoemd, zodat hij of in 't geheel niet is opgetreden of zich beperkt heeft tot het voorlezen van gedichten zonder een ‘poëtische geloofsbelijdenis’ af te leggen. Over Van Ostaijen maakt Werrie een soortgelijke opmerking als die welke over andere lezingen van hem gemaakt zijn: ‘Mais, sous le couvert d'une terminologie dont l'absolue nécessité ne nous apparut guère, le raisonnement de P. Van Ostayen - que l'on devinait subtil et plein d'habilité - ne se laissait suivre à l'oreille et ne put que semer dans nos esprits plusieurs inquiétudes.’ Nadat hij desondanks toch Van Ostaijens poëtische opvattingen heeft trachten samen te vatten, vervolgt hij: ‘Les poèmes de Van Ostayen exigent la récitation. Par ailleurs - et l'auteur paraît fort bien l'avoir compris, ne donnant ses poèmes qu'en flamand, y insérant même certains vers en françaisGa naar margenoot29, - cette poétique est chasse réservée aux langues germaniques’, aangezien een dergelijke ‘musique faite de matière verbale’ niet in het Frans mogelijk is.Ga naar margenoot30 In hetzelfde nummer van 7 Arts werd eveneens de toespraak van Pierre Bourgeois, Bavardage autour de la poésie, gepubliceerd en het daarop volgende nummer bevatte Van Ostaijens betoog onder de titel Le renouveau lyrique en Belgique. Als tweede titel was hieraan, zelfs in grotere letter, toegevoegd Un débat littéraire, hoewel er van een debat eigenlijk geen sprake was geweest, doch slechts van twee standpuntverklaringen die in vele opzichten lijnrecht tegenover elkaar stonden. Over Van Ostaijens verdere activiteiten als directeur van de Compagnons de la Lanterne Sourde is niets meer bekend dan dat zijn naam steeds vermeld bleef onder de aankondigingen in 7 Arts van de discussieavonden die op 26 november (A la recherche d'un théâtre nouveau), op 17 december (Defense des lettres Belges, réplique à l'interview de M. Goemaere dans Les Nouvelles Littéraires) en op 21 januari 1926 (Pour et contre le sport) belegd werden. Onder de aankondiging van de laatste samenkomst in dit seizoen, een muziekavond op 18 maart met E.L.T. Mesens als spreker, stonden geen namen van de organisatoren meer vermeld. Noch in de advertenties, noch in de verslagen die 7 Arts over deze avonden publiceerde, komt de naam van Van Ostaijen als spreker of deelnemer aan de discussies meer voor, hetgeen echter over zijn al dan niet aanwezig zijn op deze bijeenkomsten verder niets zegt. |
|