Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 506]
| |
Met Oscar Jespers' dochter Hellen, 30 juli 1923.
| |
[pagina 507]
| |
gebrek officieel in zijn ouderlijk huis wonen en werd Emmeke op 1 augustus 1923 te Antwerpen uitgeschreven als verhuisd naar de Mertensstraat 61 te Borgerhout. Hij zocht voor haar een betrekking als mannequin en benaderde hiervoor, via André de Ridder, diens mededirecteur van het tijdschrift Sélection, P.G. van Hecke. Van Hecke's vrouw Honorine dreef een hautecouturezaak, eveneens ‘Norine’ genaamd, in Brussel, waar Emmeke voor korte tijd in dienst kwam. Bij deze gelegenheid trad Van Ostaijen ook als kunsthandelaar op en verkocht aan Van Hecke schilderijen van Campendonk uit het bezit van zijn broer. Deze transactie had weer tot gevolg dat beide Sélection-directeuren Van Ostaijen uitnodigden een geheel nieuwe bewerking van zijn opstel over Campendonk voor hun blad af te staan, zodat hij hierdoor nog in ditzelfde jaar aan een vijfde tijdschrift ging meewerken. Voor Van Ostaijen was deze medewerking een zakelijk compromis, dat hij in januari 1925 met zijn artikel Notes sur Floris Jespers nog één keer herhalen zou en Campendonk wist zich te herinneren dat Van Ostaijen het later van zichzelf afkeurde in België dit artikel in het Frans te hebben gepubliceerd. Ook in zijn persoonlijke verhouding tot De Ridder en Van Hecke bleef hij zakelijk en gereserveerd. De Ridder schreef later in een waarderend herdenkingsartikel over hem: ‘Er was bijwijlen iets aanvallends, iets kribbigs in zijn houding; iets achterdochtigs tegenover zichzelven; iets hoogmoedigs, afgetrokkens tegenover vreemden, dat de oningewijden kwetste en ergerde.’ En even verder: ‘Ik heb persoonlijk omgang met hem gehad vooral in zijn kwaliteit van kunstkenner en kunsthandelaar.’ Tekenend voor de distantie die Van Ostaijen steeds handhaafde is b.v. ook het feit dat zowel De Ridder als Van Hecke, zoals de eerste later verklaardeGa naar margenoot1, zich altijd zijn blijven afvragen of Van Ostaijen en Emmeke nu eigenlijk getrouwd waren, zonder hier ooit achter te zijn gekomen, al had Van Hecke een tijd lang met beiden te maken gehad. Ondanks zijn grote publicistische activiteit als schrijver, bleef Van Ostaijen voornamelijk met de hem bevriende beeldende kunstenaars en de kennissenkring uit de Hulstkamp omgaan en toonde hij ook in zijn relaties tot andere Vlaamse schrijvers - waaronder er geen was aan wie hij zich verwant voelde - steeds een zekere terughouding. Uit de volgende brief aan De Troyer blijkt dat hij onder meer met de jongere Mechelse schrijver Albert van HoogenbemtGa naar margenoot2 had kennis gemaakt, wiens bijdrage aan het eerste Ruimtenummer hij destijdsGa naar margenoot3 naast die van Gijsen nog ‘het best’ vond en aan wie hij nu boeken had uitgeleend. Maar ook deze ontmoeting leidde niet tot een nauwer contact. | |
[pagina 508]
| |
[3-VIII.23. Albertstr. 44 / Antw.]Mijn waarde de Troyer, Daar ik 't adres van van Hoogenbemt niet bezit, schrijf ik u, met vriendelik verzoek aan V.H te willen mede delen dat ik hem dankbaar zou zijn wanneer hij mij de boeken die ik hem ter leen gaf terug wou bezorgen. Voor de rest: wanneer komt ge nog eens naar Antwerpen? hartelikste groeten en dank
uw Paul v. Ostaijen
Na het verschijnen van zijn eerste bijdrage aan Vlaamsche Arbeid, schreef hij Muls een briefje, waar duidelijk de ongerustheid over de redactionele beslissing omtrent zijn opstel Modernistiese dichters uit spreekt. | |
[6-VIII.23.]Zeer geachte Heer Muls, Mag ik u beleefd om een bewijs exemplaar van nr. 7-8 van ‘Vl. A.’ verzoeken. Ik ontving er geen en mag - hoop ik - wel daarop rekenen. Een ietsje nieuws over hetgeen U met mijn repliek-opstel ‘lyriek’ denkt te doen, zou mij aangenaam zijn. Met oprechte groeten en hoogachting
Uw dwe,
Haast anderhalve maand later zond Van Ostaijen met de volgende brief zijn artikel over Campendonk, dat ten opzichte van zijn eerste publikatie in Valori Plastici sterk was uitgebreid, naar André de Ridder. Na het dubbelnummer 9-10 van de tweede jaargang, gedateerd, ‘15 décembre 1922’, was Sélection niet meer verschenen. Oktober 1923 kwam het eerste nummer van de derde jaargang, in een ander uiterlijk en aangekondigd als ‘nouvelle série’, van de pers. Van Ostaijens artikel werd echter niet, zoals hij verwacht had, in dit eerste, maar pas in het derde nummer van december 1923 opgenomen. | |
[pagina 509]
| |
[Anvers, le 19-9-23 Rue Albert, 44]Monsieur et chèr Confrère, Veuillez trouver ci-joint l'article sur Campendonk ainsi que les photos qui illustreront cet article. M. Van Hecke s'est déclaré d'accord à publier huit reproductions. Il fournirait les photos des tableaux appartenants à sa collection. L'article paraîtra-t-il encore dans le 1r numéro de la nouvelle série? Avec l'expression de mes meilleurs sentiments confraternels
je suis votre dévoué
Eerst in het najaar kreeg Van Ostaijen de proeven toegestuurd van zijn bijdrage aan het debat over moderne dichtkunst, die hij voor Vlaamsche Arbeid geschreven had en dat nog alleen van het eerste deel, waarin hij vooral het verschil tussen het inzicht en de werkwijze van Moens en Mussche en die van hemzelf bespreekt. Wat er met de meer dan tweemaal zo grote rest van het opstel zou gebeuren, werd hem niet meegedeeld, zodat hij nu weer vreesde dat juist het belangrijkste stuk tegen de opvattingen van Van de Voorde zou komen te vervallen. Muls bleek echter alleen maar de kopij over twee nummers te willen verdelen: in het september-oktobernummer nam hij het eerste deel op na een artikel van Brunclair, Weg met de regenschermen! Voor Urb. van de Voorde als antwoord op zijn ‘Stem’-artikel en in het november-decembernummer volgde het slot van Van Ostaijens essay. Het onder zijn brief opgegeven Erratum had betrekking op een regelomzetting aan het einde van Barbaarse dans en werd eveneens in het september-oktobernummer opgenomen. | |
[12-10-23]Geachte Heer Muls, Hierbij de proeven terug. Graag ontving ik, wanneer het gaat, een revisie van de proeven; er staan inderdaad enkele storende fouten in de tekst, zodat ik nog wel eens, na de korrektuur, 't zou willen overzien. Wat gebeurt met de replieken op v.d. Voorde? - In elk geval, ik had graag het opstel, later, in extenso terug. Natuurlik betreur ik het zeer dat de verschillende replieken niet als onderdelen van éen opstel worden gegeven, zoals ik het geschreven heb. Nochtans is het, voor mij van belang dat ook mijn repliek op v.d. Voorde verschijne, zoniet zou ik door het publiceren van het eerste stuk ‘modernistiese dichters’ de mening | |
[pagina 510]
| |
wekken dat ik slechts op de verklaringen van Moens iets zou hebben op te merken. Met achting en hartelike groeten
uw dwe
N.B.: bijgevoegd een erratum (zinstorende fout in ‘barbaarse dans’.) 2) In geval het tweede gedeelte van mijn aantekeningen niet zou verschijnen, dan ware het wenselik bij uw voetnota de verklaring te voegen dat het gedrukte slechts de kortste helft is van een opstel.
Kort nadat Van Ostaijens Gedicht (Duizend duizelkussen tuimelen...) in het oktobernummer van Het Overzicht was verschenen, zond hij voor het volgende nummer, dat eerst in januari 1924 uitkwam, weer een gedicht in, Avond strand orgel. Onder Gedicht stond als auteursnaam ‘Paul Van Ostayen’ afgedrukt. Naar de aanwijzing in het postscriptum van de volgende brief werd dit onder Avond strand orgel gewijzigd in ‘Paul van Ostayen’, waarbij de ‘belgische’ hoofdletter verdween, maar de ‘y’ - waar hij in zijn brief ook niet over geschreven had - bleef gehandhaafd. Op zijn voorstel om boeken voor Het Overzicht te recenseren, is de redactie ingegaan, zodat in het nummer van januari 1924 eveneens zijn eerste boekbespreking in dit tijdschrift werd opgenomen. Vertalingen van de hand van Van Ostaijen zijn echter nooit in Het Overzicht verschenen. | |
[25-10-23.]Waarde Berckelaers, Hierbij zend ik u voor het volgende nr. van H.O. een gedicht. Krijg ik de proeven? - Ik herhaal hiermee m'n reeds aan Peeters gemaakte aanbod: dat ik bereid ben af en toe een stuk van een frans of duits medewerker te vertalen alsook af en toe een boek te recenseren, natuurlik wanneer er pro of contra iets over het boek te zeggen is.
Beste groeten
P.S.: van Ostaijen (van wordt in 't nederlands klein geschreven in 't frans en 't belgies groot)
Toen Emmeke, na ongeveer een maand bij Norine van Hecke te hebben ge- | |
[pagina 511]
| |
werkt, daar was weggegaan omdat het haar niet beviel, kon zij geen geschikte betrekking meer vinden. Evenmin bood het samenleven met Van Ostaijen veel vooruitzichten, mede doordat hij er, ondanks zijn pogingen in die richting, niet in kon slagen zich financieel onafhankelijk te maken. Tijdens haar verblijf in België bleef Emmeke in schriftelijk contact met de fysicus in Berlijn waarmee ze bevriend was en die ze ook van haar steeds moeilijker wordende situatie op de hoogte had gehouden. Eind oktober reageerde deze hierop met een brief, waarin hij haar voorstelde naar Berlijn terug te komen en met hem te trouwen. In overleg en met instemming van Van Ostaijen ging zij hierop in en stuurde een telegram naar Berlijn met de mededeling ‘ik kom’. Op 1 november bracht Van Ostaijen Emmeke naar de trein. Reeds op 8 december 1923 trad zij met Peter Pringsheim in het huwelijk en tot 1933 bleef zij met haar man in Berlijn wonen. Eén dag voor dit afscheid, op 31 oktober, verloor Van Ostaijen bovendien zijn moeder. 's Middags om vijf uur was zij na een kort ziekbed op zeventigjarige leeftijd overleden. De doodsoorzaak staat niet vast, want Van Ostaijens neefGa naar margenoot4 meent dat zij aan pleuritis is gestorven, maar volgens zijn nichtGa naar margenoot5 werd zij door een beroerte getroffen. Bij de aangifte van haar overlijden door de beide zoons op 2 november, gaf Van Ostaijen als beroep ‘dagbladschrijver’ op. Zijn broer Constant - die door zijn huwelijk op 25 augustus 1923 met Maria Catharina Louisa Kunnen toen al geen deel meer van het gezin uitmaakte - werd in de akte als ‘klerk’ vermeld. Over de reactie van Van Ostaijen op de dood van zijn moeder zijn geen gegevens bekend. Wèl weten de familieledenGa naar margenoot6 zich te herinneren dat door haar heengaan de sfeer en gewoonten in het ouderlijk huis volkomen veranderden. Alle regelmaat verdween en het werd ‘een soort republiek’: niemand zei meer waar hij heenging of vandaan kwam en vader en zoon, maar ook de toevallig aanwezige verdere familieleden, zorgden grotendeels voor zichzelf. Van Ostaijen at weinig meer thuis met uitzondering van de zondagen, waarop iedereen om twee uur keurig aan tafel diende te verschijnen, een gewoonte waar de vader steeds aan vast is blijven houden. Ook was elk toezicht verdwenen en liet men elkaar geheel vrij. Vader Van Ostaijen ging na de dood van zijn streng katholieke vrouw nog slechts uiterst zelden naar de kerk en Van Ostaijen, voor wie zijn moeder menig keer het licht had afgesloten, zat nu dikwijls tot diep in de nacht op zijn kamer te werken of te lezen als hij niet bij vrienden en kennissen was om te praten of te kaarten. Van de twee bewaard gebleven brieven met rouwbeklag was de eerste, afkomstig van Marnix Gijsen, niet speciaal als condoléancebrief geschreven. Zoals ook reeds uit zijn artikel Litteratuur in het bezet gebiedGa naar margenoot7 van 1920 was op te maken, had Gijsen een grote bewondering voor het werk van Van Ostaijen en wel, als velen van de Vlaamse jongeren, in de eerste plaats voor de bundel Het sienjaal. Aan deze bewondering wilde hij bij het verschijnen | |
[pagina 512]
| |
van een eigen bundel uiting geven. De bedoelde uitgave is echter niet doorgegaan en pas in 1925 verscheen - zonder opdracht aan Van Ostaijen - de daarvoor in de plaats gekomen bundel Het huis. | |
[Antwerpen, den 5-XI-1923 Dambruggestraat no 84.]Geachte Heer, ‘De Sikkel’ zal in volgend jaar mijne verzen (Lof-litanie van St. Franciscus + andere gedichten) uitgeven. Ik schrijf U dit om U te vragen of U de opdracht van dit boek wilt aanvaarden. Grootendeels verscheen het in Vlaamsche Arbeid, Ruimte, Roeping en Poogen. Ik ben aan het Sienjaal heel veel geestelijke vreugd schuldig en daarom is het me slechts een magere dankbetuiging. Toch zou het mij veel genoegen doen, mocht ge toestemmen. Ik neem deze gelegenheid ook te baat om U m'n deelneming in Uw rouw te betuigen.
Met hartelijke groeten
Wèl geheel als blijk van medeleven ‘boven alle grenzen’ bedoeld, was de brief van Wies Moens, wiens werk en opvattingen zojuist in Vlaamsche Arbeid door Van Ostaijen waren aangevallen. | |
[7.XI.23. Heirb. 127 St. Gillis / Dendermonde.[Beste Paul van Ostaijen, Met ontzetting vernam ik het nieuws van je moeders dood. Ik heb haar ééns gezien, en ken haar verder uit je verzen: genoeg, ver[voor]waar, om haar lief te hebben. Ik begrijp tans zó goed je leed, omdat ik hetzelfde heb gedragen, op een ogenblik dat alles in mijn jong leven zo duister was. Ik en mijn vrouw wij nemen innig deel in je rouw, wensen je veel kristelike sterkte en zullen voor de lieve dode een vurig gebed bidden. Geloof mij steeds, boven alle grenzen, je zéér toegenegen
Wies Moens | |
[pagina 513]
| |
Van Ostaijen reageerde op deze condoléancebrief met onderstaande, ongedateerde correspondentiekaart, die - als al zijn brieven tot november van het daarop volgend jaar op één, nader aan te geven, uitzondering na - van een brede rouwrand voorzien is:
Beste Wies, diep geroerd druk ik in naam mijner familie en in mijn naam mijn diepe dankbaarheid uit voor uwe deelneming in onze rouw. Ik bid u bij uw vrouw de tolk dezer gevoelens te zijn. Ik blijf steeds, Wies,
uw getrouwe
Ook na het vertrek van Emmeke zette Van Ostaijen zijn particuliere kunsthandel voort. Hij had inmiddels weer enige schilderijen van Campendonk laten overkomen en nodigde met onderstaande brief Marlier - die redactiesecretaris van Sélection was geworden - uit, deze bij hem thuis te komen bezichtigen. | |
[21-XI-23. 44, rue Albert]Cher Marlier, Les Campendonk étant rentrés de chez l'encadreur, cela vous conviendrait-il, - vous et votre femme - de les venir voir samedi soir? Sans avis contraire de votre part, je vous attends. Mes meilleures salutations à vous et votre femme
Votre dvé,
Voor het november-decembernummer van Vlaamsche Arbeid, waarin het tweede deel van zijn opstel Modernistiese dichters werd opgenomen, zond Van Ostaijen op het laatste moment ook nog het Gedichtje van Sint Niklaas in. | |
[pagina 514]
| |
dankbaarheid uit te drukken.
Met hartelike groeten
Op dezelfde dag verstuurde hij een brief aan André de Ridder, wiens boek La littérature flamande contemporaine intussen verschenen was. Ook hem nodigde hij uit zijn verzameling te komen bezichtigen. Deze collectie bestond niet alleen uit schilderijen, houtsneden, tekeningen e.d., maar bevatte ook boeken, die hij op veilingen inkocht, zodat hij naast zijn kunsthandel ook een bescheiden antiquariaat in zijn huis bleek te hebben ingericht. Een tweetal boeken uit het bewaard gebleven deel van zijn bibliotheek is volgens daarin geschreven aantekeningen afkomstig van een veiling die in december 1923 bij De Tavernier in Brussel gehouden was. Ook in het jaar 1924 bleef hij op verschillende veilingen - o.a. van De Tavernier en van De Winter te Brussel en van Moorthamers in Antwerpen - boeken inkopen. Een van zijn vaste klanten, die voornamelijk boeken, maar bovendien oude, dikwijls uit boeken gescheurde gravures van hem betrok, was de Antwerpse verzamelaar R. Holvoet, aan wie Van Ostaijen tevens eigen handschriften, nl. die van het Huldegedicht aan Singer en van de eerste reeks Diergaarde voor kinderen van nu, verkocht heeftGa naar margenoot8. | |
[Antw. 5-XII-23 Albertstr. 44]Hooggeachte Heer, Mag ik u verzoeken mij een exemplaar van uw boek ‘La litte[é]rature flam. contemporaine’ als bewijsnummer voor de door mij afgestane foto, toe te sturen? Mocht dit verzoek echter overdreven zijn, dan bid ik u daaraan geen gevolg te geven. Tevens neem ik deze gelegenheid te baat om u te verzekeren dat het mij zeer aangenaam zou zijn wanneer ik u de kleine kollektie in ons bezit zou mogen tonen.
Met hoogachting
De laatste brief uit 1923 was eveneens aan André de Ridder gericht, die als vierde in dit jaar belangstelling voor de onvindbaar geworden bundel Het sienjaal toonde. | |
[pagina 515]
| |
[20-XII.23]Geachte Heer, Dank voor uw brief. Ik bezit geen ex. van ‘het Sienj’ meer, tenzij deze die ik voor mezelf moet houden. Ik zou u alleen ‘Bezette St.’ in ruil kunnen aanbieden; ik vermoed echter dat u dit boek reeds bezit. Intussen heb ik me de ‘litt. flam. contemp.’ aangeschaft. Voor u als voor mij zou het dus slechts om de ruil van een tweede ex. kunnen gaan. Dit aanvaarden van uw ruil-aanbod neemt echter niet weg dat ik er principiëel bij blijf - en daarop kwam het aan - dat uw uitgever mij een bewijs exemplaar in ruil van de photo had kunnen sturen. Uw uitgever staat waarschijnlik op het standpunt dat hij reklame voor mij maakt en dat er dus van een bewijsexemplaar geen spraak kan zijn. Mij goed, nu ik ten minste gelegenheid had mij met deze opvatting niet akkoord te verklaren.
Met hoogachting steeds uw dwe
Op 28 januari 1924 werd Van Ostaijen voor de laatste maal als dienstplichtig soldaat onder de wapenen geroepen om in het bezette Duitse gebied ‘een kampperiode te vervullen’ van vier weken. Twee dagen nadat hij acht en twintig jaar was geworden, op 24 februari 1924, verliet hij voorgoed de militaire dienst. |
|