Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd6. Eerste bezoek aan Seeshaupt, zomer 1919Eind juni of begin juli reisde Van Ostaijen met Emmeke, die vakantie genomen had, naar Beieren. Door een kennis was hij uitgenodigd naar Seeshaupt aan de Starnberger See te komen, waar toendertijd Stuckenbergs vriend, de schilder Heinrich Campendonk woonde, die hij van plan was een bezoek te brengen. Campendonk was van 1905 tot 1909 leerling van Johan Thorn Prikker geweest op de Kunstgewerbeschule te Krefeld. Door zijn klasgenoot Helmut Macke had hij diens broer, de schilder August Macke, leren kennen, die met Franz Marc bevriend was. Deze relatie had tot gevolg dat Campendonk in 1911 naar Sindelsdorf verhuisde, de woonplaats van Marc, en zich daar als jongste bij Der blaue Reiter aansloot. In maart 1912 nam hij met deze groep aan de eerste Sturmtentoonstelling deel en hij bleef sindsdien lange tijd aan Der Sturm verbonden. In november 1912 exposeerde hij er weer, samen met Jan Gauguin en Arthur Segal en van september tot november 1913 was hij ook vertegenwoordigd op de door Walden georganiseerde | |
[pagina 230]
| |
Ersten deutschen Herbstsalon. Daarop volgde in de laatste twee maanden van 1914 een expositie met Jacoba van Heemskerck en in de eerste twee van 1915 met Kokoschka en Marc. Ook in de verzameltentoonstellingen, zoals die van juni-juli 1915 (grafiek) en juli-augustus 1916 (expressionisten), werd werk van Campendonk getoond. Op uitnodiging van Walden maakte hij in deze tijd tal van houtsneden voor het tijdschrift Der Sturm en in oktober 1916 werd de 45ste Sturmtentoonstelling geheel aan zijn werk gewijd. Het laatst exposeerde hij er met Walter Dexel in september 1918, dus kort voor de komst van Van Ostaijen naar Berlijn. In 1916, toen hij uit militaire dienst kwam en MarcGa naar margenoot1 gesneuveld was, keerde Campendonk niet naar Sindelsdorf terug, maar vestigde zich in Seeshaupt, waar hij tot in 1922 bleef wonen en er als schilder een zeer produktieve tijd doorbracht. Bij de eerste ontmoeting met Van Ostaijen was Campendonk, zoals dikwijls tegenover vreemden, zeer afwerend, en de vrouwen, Adelheit(‘Adda’) Campendonk en Emmeke, moesten de situatie redden. Maar na enige tijd vonden zij elkaar in hun gesprekken over schilderkunst en hun beider werk. Uit dit moeizaam tot stand gekomen contact ontstond een wederzijdse waardering en vriendschap die tot Van Ostaijens dood bleef voortbestaan. Campendonk herinnerde zichGa naar margenoot2 dat Van Ostaijen, die in gezelschap was van de schilder Jean Boé Niestlé, eveneens een lid der ‘blaue Reiter’-groep, hem zijn gedicht Gnomedans voorlas. Nu was de wijze waarop Van Ostaijen zijn werk voordroeg in deze tijd reeds zeer opvallend. Volgens Emmeke, aan wie hij in zijn Berlijnse tijd haast alles wat hij schreef liet horen, las hij zijn gedichten niet, maar zong ze eigenlijk, waarbij hij sterk geëmotioneerd raakte en soms huilde. De beschrijving van Campendonk stemt hier volkomen mee overeen. Hoewel deze de tekst niet geheel kon volgen, werd hij sterk getroffen door de klank. Aanvankelijk werd het plan opgevat om het gedicht met illustraties van Campendonk uit te geven, later zou hij de gehele tekst ‘in kleur en vorm omzetten’.Ga naar margenoot3 Van Ostaijen schreef het gedicht voor Campendonk over, droeg het daarbij aan hem op en voegde er bovendien een Duitse vertaling van zijn hand aan toe.Ga naar margenoot4 Van een uitgave is echter nooit iets gekomen, maar na Van Ostaijens dood heeft Campendonk wel diens gedicht Melopee op de bedoelde wijze verwerkt in een aquarelGa naar margenoot5, een gouache en een onvoltooid achterglasschilderij.Ga naar margenoot6 Aan het eind van hun eerste bezoek aan Zuid-Duitsland probeerde Van Ostaijen de vakantie van Emmeke nog met een week te verlengen. Op de achterzijde van het eerste blad met het handschrift van Barbaarse dans, welk gedicht gedateerd was juli-oktober 1919, staat een conceptbrief aan Emmeke's patroon. Of deze poging ook gelukt is, weet zij zich niet te herinneren. | |
[pagina 231]
| |
Heinrich en Adda Campendonk.
| |
[pagina 232]
| |
Sehr geehrter Herr Hammer, Die 14 Tage Ferien sind nicht glücklich und wenig zur Erholung eigen gewesen. Erst 2 Tage ist das Wetter besser. Es wäre mir eine grosse Freude[,] wenn Sie mir drei [drei doorgestreept en vervangen door noch] Wochen [eine Woche?] Urlaub genehmigen würden. [hierachter doorgestreept: wie [ihn] auch Fräulein StepanekGa naar margenoot7 bekommen hat.] Mit besten[m] Dank zu[m] voraus.
Hochachtungsvoll
Bij hun terugkeer kregen zij - zoals uit een brief aan Campendonk van een jaar later blijkt - moeilijkheden met de kamerverhuurster, zegden hun huur op en verhuisden van de Wilhelmstrasse naar de Joachim Friedrichstrasse, waar de moeder van een van Emmeke's collegae-mannequins hun twee kamers verhuurde. |
|