Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |||||||||||
4. Contacten met Antwerpse vriendenOok met de Antwerpse vrienden hield Van Ostaijen in deze tijd contact. Enkelen hiervan, zoals Firmin Mortier, Peter Baeyens en Karl Mayer, trof hij in Berlijn. Mortier was er in januari 1919 heengegaan, woonde in Charlottenburg en bleef daar tot in maartGa naar margenoot1. Hij trok toen veel met Van Ostaijen op, die niet door vaste werkzaamheden gebonden was. Samen wandelden zij naar het hotel waar Liebknecht en Luxemburg vermoord waren, bezochten vergaderingen van de Unabhängige Sozialistische Partei Deutschlands en hoorden daar o.a. Hugo Haase spreken, ontmoetten Mehring in het Café des Westens en zochten Stuckenberg in diens atelier op. Hoewel Mortier geen belangstelling had voor beeldende kunst, was Van Ostaijen er van overtuigd dat het werk van Stuckenberg, waar hij zich enthousiast over uitliet en dat hij kristalhelder noemde, zeker door zijn vriend geapprecieerd zou worden. Toen deze echter een ‘kruisafneming’ in het atelier bewonderde, kreeg hij te horen: ‘Mein Lieber, das ist ein erotisches Stilleben!’ Met meer succes gaf Van Ostaijen Kafka's Die Verwandlung (1917)Ga naar margenoot2 aan Mortier te lezen. Eén keer heeft Mortier bij de Van Ostaijens overnacht. Zij bewoonden slechts éen kamer, waar hij op de divan werd geïnstalleerd. Emmeke had echter bezwaren, o.a. tegen de was waar ze mee opgescheept werd en de volgende morgen kreeg hij van Van Ostaijen te horen dat hij hun intimiteit stoorde en beter elders kon gaan slapen. Verder herinnert Mortier zich dat Van Ostaijen hem in deze tijd cocaïne aanbood. Zij bezochten gezamenlijk concerten en Van Ostaijen nam dan een paar uur tevoren een snuifje cocaine, hij deed dat steeds heel ‘methodisch’ en ging daarna enige tijd slapen. Mortier en Van Ostaijen kwamen in deze tijd ook in contact met het revolutionair-socialistische dagblad Die Republik, waar Wilhelm HerzogGa naar margenoot3 hoofdredacteur van was. In het nummer van 10 februari 1919 werd hierin een artikel van Mortier opgenomen, Flandern in der Weltrevolution, waarin deze het reeds vermelde fragment uit Van Ostaijens lezing voor het tweede aktivistische jeugdcongres in Antwerpen van oktober 1918 verwerkte. Het doel van dit opstel was: ‘Das revolutionäre Deutschland über die Zustände aufzuklären, die nach dem Rückzug der deutschen Truppen zum Terror gegen die Flamen geführt haben’. Impliciet wilde Mortier echter door dit artikel - evenals Van Ostaijen, zodat het ook voor diens standpunt van belang is - zijn politieke vrienden in Berlijn duidelijk maken dat het aktivisme noch een pan-germaanse, noch een beperkt-nationalistische beweging is, doch Vlaanderens ‘weg naar het socialisme’. Mortier geeft in zijn stuk toe dat enkele flaminganten op dwaalwegen zijn geraakt en dat ‘Mangel an politischer Geschicktheit und auch die Meinung, der verhängnisvolle alldeutsche Einfluss werde sich schon nachher beseitigen lassen, während die | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
Gefahr der belgisch-französischen Bürgerkoalition akut war, einzelne von ihnen irregeführt hat.’ Maar dan wijst hij erop - zoals Van Ostaijen in Nasionalisme en het nieuwe geslacht van juni 1916 reeds gedaan had - dat voor een groep jongeren het aktivisme beslist geen eng-nationalistische taalbeweging was gebleven: ‘Anderseits lebte auch im Aktivismus seit 1916 eine sehr starke Strömung, die ihr Ziel auf ganz anderem Wege zu erreichen strebte. Besonders seine sozialdemokratischen und jugendlichen Anhänger standen dem bis dahin fast ausschliesslich bürgerlich-demokratischer Bedeutung bewussten Aktivismus wenn nicht feindlich, so doch ablehnend gegenüber; während sie eine rein ökonomische Bewegung deshalb nicht billigten, weil sie einen ethisch begründeten Flamingantismus als den einzig zweckmässigen betrachteten. Ihnen dankt vornehmlich der Flamingantismus seinen internationalen Einschlag. Sie bildeten die ‘Minderheitsfraktion der belgischen Arbeiterpartei’Ga naar margenoot4 und vertraten auch auf rein sozialem Gebiete das radikalste Programm.’ En, na het citeren uit Van Ostaijens redevoering, eindigt hij zijn artikel met ‘Denn der Aktivismus ist die Weltrevolution in Flandern.’ Na deze publikatie hadden Mortier en Van Ostaijen samen een Manifest over de Vlaamse revolutionaire beweging aan Die Republik gestuurd, waarnaast of waarin zij ook nog geschreven hadden tegen het ‘frasen-internationalisme’Ga naar margenoot5 van Romain Rolland en Barbusse, maar door een tijdelijk verbod van Die Republik is deze bijdrage nooit verschenen. Een eerdere politieke uiting tijdens de revolutiedagen was het GedichtGa naar margenoot6 dat Van Ostaijen op 9 januari 1919 schreef over de immobiliteit van het Vlaamse volk, welk gedicht enigszins een intermezzo in zijn poëtisch werk vormde en zich weer nauw bij de tijdverzen uit de laatste afdeling van Het sienjaal aansloot. Het werd gepubliceerd in De Toorts van 5 april 1919, een in Utrecht verschijnend ‘staat- en letterkundig weekblad voor Holland, Vlaanderen en Zuid-Afrika’, onder redactie van Prof. Dr. H.D.J. Bodenstein, René de Clerq, Mr. W.J.L. van Es en A.J. van Vessem. Kennelijk had een van de Antwerpse kennissen of de naar Utrecht uitgeweken Bob van Genechten dit Gedicht in handen gekregen en het - al dan niet op verzoek van Van Ostaijen - aan De Toorts doorgezonden, want de inleiding die in dit blad aan het Gedicht voorafgaat, begint aldus: ‘Men schrijft ons van Vlaamsche zijde: Uit Duitschland, waarheen hij om aan de vervolging van de activisten te ontsnappen, uitgeweken is, bereikt ons van Paul van Ostayen een gedicht dat wij aan de lezers van De Toorts mededeelen.’ Al te goed is deze Vlaamse inzender niet op de hoogte van het werk van Van Ostaijen. Hij noemt het in De Stroom gepubliceerde Ekspressionisme in Vlaanderen opstellen over ‘zijne dynamische verzen’ en vermeldt dat Het sienjaal ‘ook door de oudere critici buitengewoon gunstig ontvangen’ werd en geeft als voorbeeld alleen Raf. Verhulst, die echter de enige is die de bundel besproken heeft. In | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
De Toorts was het Gedicht gedateerd ‘8-9 Januarie '19’. Van de twee andere genoemde Antwerpenaren die hij in het begin van zijn Berlijnse periode ontmoette, werkte Karl Mayer als journalist voor een Zweeds persagentschap in de Duitse hoofdstad en zocht Peter Baeyens, die niet onbemiddeld was, zijn vriend zo nu en dan vanuit Antwerpen op, waarbij hij dan tevens als leverancier van cocaïne optrad. Het is niet bekend wanneer Baeyens de eerste keer naar Berlijn kwam en de mededeling ‘Van Peter Baeyens heb ik vernomen’ in een brief van begin april 1919 kan zowel op een bezoek als op een ontvangen brief slaan. Want na enkele maanden kwam Van Ostaijen ook weer in schriftelijk contact met zijn in Antwerpen achtergebleven vrienden en verwanten. Veel van deze correspondentie is echter verloren gegaan. Zo zijn er geen brieven aan zijn ouders teruggevonden, zodat ook niets bekend is over hun eerste reactie op zijn plotseling vertrek. Ook de correspondentie met zijn broer Constant is (nog) niet teruggevonden en van de overige brieven aan zijn vrienden zijn er slechts weinige bewaard gebleven. De vroegst bekende brief uit Berlijn is gericht aan de naaste vrienden, René Victor (‘Fik’) en Van Ostaijens ‘weggenoten’ in de kunst, de gebroeders Floris en Oscar Jespers en Paul Joostens, die tezamen ‘de bond zonder gezegeld papier’ vormden. Gezien de inhoud is het kennelijk Van Ostaijens eerste levensteken aan deze vrienden, geschreven in antwoord op een bericht waarin o.a. de geboorte werd gemeld van een zoon van Olympe en Flor Jespers op 7 december 1918: | |||||||||||
[17 januarie 1918 [1919].]Beste Fik, Flor en de anderen. Ik heb uw brief goed ontvangen en dank u allen hartelik voor het nieuws. In de eerste plaats de gelukwensen van Emma en mij voor Olympe en Flor. Wij zijn blij dat het een jongen is en ik ben bizonder in mijn schik dat het Paul heet. Is Paul Joostens peter (peter in brede zin) of heb je soms ook aan mij gedacht? Dat zou ik waarlik een prachtig idee v. Olympe en Flor vinden. Ik hoop de kleine Paul Jespers spoedig te zien en een gedicht te schrijven voor de zoon van mijn reeds meesterlike weggenoot Floris Jespers. Voor de rest moet ik kort zijn. Mannen, ik ga steeds vooruit, mijn levens-kunstkonceptie wordt absoluter en duideliker. Ik hoop (o met zulke sterke hoop!) dat de bond die wij zonder gezegeld papier gesloten hebben niet zal te niet gaan. Gij ook hoop ik hebt uw[u] verder op de baan van het enig heiligmakend expressionisme ontwikkeld. Vooral lees en herlees, studeer en herstudeer ‘Le Cubisme’ van Jean Metzinger. Gelijk ik tans gezien heb is het Kubisme de duidelikste, meest exakte richting. Zij moet de nieuwe wereld de nieuwe | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
Karikatuur bij de geboorte van Paul Jespers door Paul Joostens. V.l.n.r.: Stan van Ostaijen als van het IJzerfront teruggekeerd soldaat, Paul Joostens als Sint Franciscus, Floris, ‘Joppe’ en Olympe Jespers, Van Ostaijen als de Paus van Halensee en Emmeke.
stijl brengen. Kandinsky is een groot, overheerlik kunstenaar. Geen ogenblik hoopt men tegenover deze werken zijnde er iets in terug te vinden. Men wordt gans overweldigt[d] door hetgeen men er vindt. De hoogste rijkdom van kleur en vorm. Van de futuristen zijn Boccioni en Carra veruit de beduiden[d]ste. Paul Joostens heeft het meeste verwantschap met de futuristen. - Oscar, mijn bewondering voor uw werk is hier nog gestegen. Archipenko is nog verder, maar buiten hem zijt gij de expr. beeldhouwer die ik het hoogste schat. De anderen zijn veel minder dan gij beiden. Gij moet natuurlik zonder aarzelen voortgaan op de weg van het ‘Konijn’,Ga naar margenoot7 ‘Bas-Relief voor vader’Ga naar margenoot8 en ‘Verrières’; daar alleen, in een verdere ontwikkeling, ligt de verwezeliking van uw groot kunstenaarstemperament. Niet bang zijn: naturele (niet natuurlike) wel naturele vormen, d.i. vormen die hun eigen geboorte en hun eigen leven hebben scheppen naar uw ethos. Vooral, o mijn vrienden, mijn vrienden, niet bang zijn! Mijn idealen staan sterker dan ooit. Nooit heb ik mijn [mij] zo volledig een doel willen wijden, als tans. - ‘Allons travailler’! Wij hopen dit jaar hier een kollektieve arbeid, ‘Werk’ geheten, uit te geven. Werk van plastiese en lyriese kunstenaars - honderd bladzijden druk en 50 bl. prachtvolle reprodukties op origineel-grote [grootte]. Enkel tekeningen en houtsneden, linoleumsneden (originele afdruk) komen in aanspraak. De beste[n] werken mee (Hekkel [Heckel], Lyonel Fey[i]ninger) | |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
Zegt het u iets moest ik daarvoor zorgen dat ook tekeningen van u daarin kwamen, alsook mogelik linoleumsneê's van Flor? - Doch dan zoudt gij mij de originelen (die ik u later terug bezorg) moeten sturen hier te UtrechtGa naar margenoot9. Zulke tekening gelijk b.v. ‘de liggende vrouw (Olympe)’ van Flor zou zeer goed passen (dit om de maat aan te duiden, ook iets groter) Ik schrijf een roman. D.w.z. van een roman aan dewelke ik begonnen ben zijn tans 47 bladzijden af. Oscar het zou me groot plezier doen je ‘Konijn’ en je Bas-relief te krijgen in foto. Kan dat? Flor vergeet niet vele groeten thuis te doen, a.u.b. Was moetje niet blij toen ze hoorde dat je kind Paul heette? En weest overtuigd, mijn vrienden, dat deze brief geschreven is in de warmste overtuiging der waarheid van onze idealen. Voor Olympe en de kleine Paul wensen wij de beste gezondheid. Voor allen betrouwen, rotsvast betrouwen in onze arbeid.
Je zeer getrouwe vriend
De uitgave van Werk is wegens de abnormale financiële omstandigheden in Duitsland aanvankelijk uitgesteld, zoals uit de volgende brief blijkt en daarna nooit meer gerealiseerd. Wel is Van Ostaijen in Berlijn steeds doorgegaan met het verzamelen van reprodukties, zoals de aan Oscar Jespers gevraagde foto's, om het werk van zijn Antwerpse en Berlijnse vrienden aan elkaar bekend te maken en zo het wederzijds contact te stimuleren. Voorts blijkt uit deze brief dat hij sedert 11 januari zes bladzijden in het tweede cahier met de tekst van zijn autobiografische romanGa naar margenoot10 gevorderd was. Ruim een maand later schreef hij de tweede brief aan de Antwerpse vrienden die bewaard is gebleven. Afgezien van zijn behoefte de ‘gemeenschap’ der Antwerpse kunstenaars bijeen te houden en hieraan in theoretisch opzicht leiding te geven, die hier vooral uit spreekt, komen door deze brief ook weer enkele persoonlijke gegevens aan het licht. Zo toont hij zich dankbaar voor het contact dat Floris Jespers met zijn moeder onderhoudt en is hij verheugd dat de vrienden zijn broer Constant hebben leren kennen. Hij blijkt kort tevoren zelf reeds geschreven te hebben aan ‘Stan’, die na de wapenstilstand van het IJzerfront was teruggekeerd. De nieuwsgierigheid naar de mening die ‘den ouwen’, zoals Constant in de familie genoemd werd, over hem had, toont duidelijk aan hoezeer Van Ostaijen op zijn broer gesteld was. Volgens LéonardGa naar margenoot11 kwam Constant, die aan het front nooit meer dan soldaat had willen worden, terug als een aanhanger van de Frontbeweging. Hij werd al spoedig - als vele ‘fronters’ - een propagandist voor de interna- | |||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||
tionale, anti-militaristische Clarté-bewegingGa naar margenoot12, die in Vlaanderen radicaal Vlaamsgezind werd, zodat Van Ostaijen van hem geen kritiek op zijn aktivisme hoefde te vrezen, welke hij misschien welGa naar margenoot13 van zijn ouders te verduren had gekregen. Ten slotte blijkt uit dit tweede bericht aan de vrienden dat hij in ruim vijf weken slechts twintig bladzijden aan zijn autobiografische romanGa naar margenoot14 had toegevoegd. | |||||||||||
[25 Februarie 1919.]Beste Flor en Olympe, ook aan de anderen. Ik heb al uw zaken wel ontvangen waarvoor ik u herhaaldelik dank zeg. Namelik ben ik in het bezit: 1e) van een brief van de Flor, 2e) een brief van Paul Joostens, 3e) de foto's van Oscar. - Nu moet ik op dit alles antwoorden en mogelik nog wat nieuws meedelen voor zover zulks voorhanden is. Niet gemakkelik. 1e) Brief van de Paul. Die is kort, wat niet verheugend is, doch in vergoeding enige gemakkelikheden bij het beantwoorden biedt. Ten eerste geeft hij mij het adres van ZijlmanGa naar margenoot15. Wat ik daar moet mee beginnen weet ik niet juist. Gaat die mens me ook al helpen? Ik heb tans zoveel mensen leren kennen die je helpen willen, dat ik daar enig[s]zins skepties tegenover sta. En ten tweede heeft hij wel de relaties? In alle geval ik zal hem schrijven, de groeten doen van u, Paul, en vragen of-t-ie soms iets voor mij doen kan. Le moins illustre est parfois le plus aidant. Verder belooft de Paul me foto's te sturen, waarbij ik me reeds bij voorbaat verheug. Ik hoop dat je [doorgestreept] hij het niet zult vergeten. Ten slotte drie regels over Paul's huidig leven. Hij is bommelaar geworden, schrijft hij (La Tentation de St. Antoine, dus, - Ik heb het toch reeds geschreven! - ziet ge wel dat ik gelijk had! - Gaudeamus). Daarna zou hij een rein wezen geworden zijn, volgens zijn eigen mededeling (Tristitia post). Ik zou echter graag een langere brief van Paul hebben. Niet minder van Fik, Oscar, en V.T. [Van Tichelen] 2e) Brief van de Flor. Prachtig! Ik ben zo gelukkig van tijd tot tijd de woorden van een mens, - nog wel een zó rijk levend mens, - te horen, beter te lezen. Flor, jongen je weet het niet, maar je brief is een brok wonderschone poëzie! Zoiets b.v.: [‘]Hij doet geweldig denken aan een paterken (wanneer hij gegeten heeft) en ruikt gelijk een melkkalfken of een nest van jonge fox-terriers!’ - Geweldig dicht bij de grote Vincent, staat gij, Flor en een zuivere vertegenwoordiger van vlaams (pantheisties) ethos zijt gij. Dit alles schrijf ik niet uit vleierij (zelf zult gij zoiets niet veronderstellen), doch wel uit de grote eerbied die tans in mij voor mijn vrienden groeit. Ik wil mijn uiterste best doen om de goeden bij mekaar te houden; dat weze een deel van mijn arbeid. Het zal misschien ook gebeuren dat ik scherp en hard optreed (zo eens met de zaak Paul J. + | |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
Flor), maar geloof me dat alles doe ik slechts uit sterke reaktie wanneer ik slechts een mogelike aanval op onze gemeenschap bespeur. Maar jij, Flor, - om op de zaak terug te komen, - bent een superbe Brabander! Prachtig land, levensweelde van de Schelde tot de hoeren van de Burchtgracht toe! En hoe goed ben-je tegenover moeke. Jij kunt geven, want jij bent rijk. - Het verheugd[t] me verder dat je Stan hebt leren kennen. Hoe staat-ie tegenover jullie en tegenover mij? In alle geval het is toch een mens (misschien veel onbewust) van onze tijd. Stel je voor hoe graag ik hem zou spreken. Maar dat hij tans dikwels met jullie verkeert is mij toch een grote vreugde. Ik hoop dat hij geen valse gedachten over mij hebben zal. Jullie zult hem overigens wel inlichten. Ik schreef hem reeds een brief, waarop ik antwoord verwacht. Verder stelt gij mij een vraag die mij verveelt. Gij veronderstelt dat ik geschreven had: jij zou de minste van de drie antwerpse ex[?]pressionisten zijn! Hoe kom je op dat te denken! Overigens ik vergeleek u niet ondereen maar wel met de kunstenaars hier. Ik schreef dan dat Oscar en Archipenko de toekomst-plastiekers waren; jij, Flor meer verwantschap had met kubisten en Paul meer met futuristen en dat gij beiden niet in het minste tegen de buitenlandse kunstenaars ten achter stond. Wel dat gij beiden, zowel als Oscar dus, op de allereerste rijen te plaatsen waart. Of wou-je dat ik dat nog eens herhaalde? Vanitas. Dat wat je over de kubisten schrijft is groo[o]teliks waar. Er is veel verder te gaan dat Le CubismeGa naar margenoot16. - Doch hier dient men te onderscheiden. Namelik heel eenvoudig in twee groepen: goed - immateriëel cubisme en het minder goed - nog sterk naturalisties cubisme. Voorbeelden: slecht cubisme is b.v. Marine van Metzinger, datgene dat in ‘Inzicht in de kunst’Ga naar margenoot17 gereproduceerd was. Dat doek is niets meer dan, - de kritiek is van Feininger - naturalistiese episoden uit het zeeleven schematies naast mekaar gezet. Ook oppervlakkig cubisme is ‘Le Port’ (Le CubismeGa naar margenoot18 gereproduceerd) en los [?] cubisme: L'homme au Balcon van Gleizes.Ga naar margenoot19 Maar sterk cubisme is ‘Nu’ van MetzingerGa naar margenoot20; ‘Modèle nue dans un atelier’ en ‘Contraste des Formes’ van LégerGa naar margenoot21 en het werk van Braque en Picasso, dat ik tans heb leren hoogschatten. Dat is ver. Dat is stijl, daardoor toekomst. Deze werken zijn in alle geval veel sterker dan ‘de lach’ van BoccioniGa naar margenoot22, (van verre na geen goede Boccioni). Dit laatste werk is immers toch ook noch [nog] sterk naturalisties. Het zijn toch ook weer in grote mate naturalistiese episodes schematies naast mekaar gesteld, - daaruit moet dan de beweging groeien. Het is niet aldus de Beweging van de lach absoluut gegeven, maar wel relatief, in onderdelen, door analyse werkend, meer dan door synthese. - Synthese is ‘L'Etudiante’ van PicassoGa naar margenoot23 en ‘Nu’ van Metzinger. - Doch ook hier is nog verder te gaan. L'effusion pure, | |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
natuurlik. ‘Nu’ echter staat reeds dicht bij l'effusion pure. Niet het feit van een onderwerp te kiezen of er een te denken is van primaire waarde, wel de wijze waarop de kunstenaar tegenover hetgeen hij scheppen gaat, staat. Menselik is het zo te formuleren: niet de daad zelve, maar de liefde waarmee wij een (ook oppervlakkige geringe) daad volbrengen is voor de mens maatgevend. Men kan even scheppend staan wanneer men een ‘Nu’ behandelt, dan wanneer men een abstraktie ‘contraste des formes’ schept. Zaak is het zien. Zaak is het het kleine voorwerp tot het hoogste te verbreden. ‘Il n'y a pas de petits rôles, il n'y a que de petits artistes’ zei een toneelspeler. Verder maak u geen illuzies: de humaniteit zingt hier nog niet haar zegelied. Maar de stroom is er. Dat is het voornaamste. Uw diskussie met Paul Joostens versta ik niet goed. Is het zo: Kandinsky en Marc zijn, naar uwe mening, beide[n] dekoratief (evenwicht). Het onderscheid tussen beiden zou volgens uw mening, niet van principie[ë]len aard (dekoratief of niet-dekoratief) zijn, maar wel van subjektieven aard, beiden dekoratief doch met andere middelen. Paul J. zou enkel Marc als dekoratief erkennen, om het uiterlik lineair dekorativisme. Is het zo? Het andere werk met F.Ga naar margenoot24 is wat verschoven. Tot de omstandigheden normaler zijn. Roman: 67 bladzijden af. 't Gaat langzaam, maar toch betrekkelik regelmatig. Ik zoek vooral konstruktie. 'K zou graag zien dat mijn roman in een zat gelijk ‘L'e[é]tudiante’ van Picasso. Verder is de stof die ik in mijn roman wil bijeen brengen zo uitgebreid, God...! Maar daar ik traag werk heb ik tijd, veel tijd na te denken en zo dwaalt, geloof ik, het gebouw niet van zijn schip af.Ga naar margenoot25 Nu ten derde. De foto's van Oscar. Eerstenvooral dient dit voorop gezet te worden: op plasties gebied is er in het Futurisme-kubisme-expressionisme nog niet zoveel gepresteerd als op gebied: schilderkunst. Duidelik komt het mij voor dat Boccioni (nu gevallen) de meest beteken[en]de beeldhouwer was. Archipenko is de kunstenaar die nog volledig in de storm van zijn zoeken staat. Het werk is onrustig, - zoals iemand die vreest zijn menselike taak niet te volbrengen. Deze twee beeldhouwers zijn de enige[n] waarmee rekening te houden is, de anderen zijn onbeduidend. Hiermee wou ik enkel betonen dat voor Oscar het arbeidsveld relatief (d.i. dus slechts in vergelijking met de andere kunstenaars; absoluut blijft zijn taak even eindeloos als de uwe) meer braak ligt. Dit deed ik voorafgaan om onmiddellik daarbij mijn oordeel te voegen over de laatste foto's, zoals ik het hier zegde. Ik schreef reeds in vorige brief dat Archipenko en Osc. de enige beeldhouwers met toekomst (met betekenis voor de toekomst) waren. Het is mij nu alsof ik in de tijd toen ik dit schreef besefte hoe goed Oscar aan 't werken was. Bij het ontvangen der foto's zegde ik aan Mortier en aan een paar kunstenaars die ik dezelfde | |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
dag zag: [‘]Ik heb van Oscar Jespers foto's ontvangen; het kan zijn dat hij slechts zo sterk is als Archipenko, doch naar mijn mening is hij de beduiden[d]ste plastieker.’ - Vooral: ik spreek hier niet om landgenoten te bevoorrechten, noch[nog] minder om te vleien. Nog minder is het aan te nemen dat ik tegenover mezelf stijfhoofdig zou zeggen Osc. is de beste, wanneer zoiets enkel op persoonlike sympathie berustte. Neen ik meen het. Objektieve redenen daarvoor zijn: Het meer overwogen, rustige, rijpe van Oscar. - Meer gesloten konstruktie. - Een rationeel weten van datgene wat hij bereiken kan. (Dat voornamelik is merkwaardig bij Osc. - Elk beeld is natuurlik een stap, doch de stap is juist zover als en niet meer dan hij nemen kan. Vergelijking: Archipenko heeft geweldig tempo. Doch zijn tempo verbrandt hem soms. Daaruit dit: wat hij maakt is niet zó groot als datgene wat hij wil. Naturalistiese vergelijking: Archipenko neemt grotere stappen als Osc. - maar zijn opmarsj is daardoor onrustiger. Zijn hart klopt geweldig, maar zijn hand is niet vast. - Oscar neemt de stap die hij nemen kan. Dat is geen burgerlike wet bij Oscar, integendeel het is ratio. Ik schreef overigens reeds: Osc. was de meest rationele kunstenaar in Vlaanderen. Deze overtuiging schroeft zich tans vaster in mij. Nog spoedig een kort oordeel: ‘De Trage Dans’ (vrouwefiguur)Ga naar margenoot26 schijnt konstruktief veruit het beste (Daarvan zijn 3 foto's naar ik meen); De ‘jongeling, - sexuele extaze’ schijnt meer elan. PostGa naar margenoot27 = in het eerste; tempo: in het tweede. Ik weet niet wat ik kiezen moet. De jongeling is meer abstraktie, maar de vrouw is zo'n prachtige konstruktie. Ten slotte kies ik de vrouw. Omdat ik hou van degelikheid, vastheid, rythme in al de détails. Maar ik schrijf Oscar straks persoonlik meer. 't is sluitingsuur.
Half april beantwoordde Van Ostaijen vervolgens een brief van zijn vriend Geo van Tichelen. Deze had de laatste jaren van de bezetting in Gent gewoond en aan de vernederlandste universiteit medicijnen gestudeerd totdat de Duitse capitulatie voor hem en zijn vierhonderd medestudenten een einde aan hun studie maakte. Enkele maanden na de wapenstilstand was hij naar Antwerpen teruggekeerd. Hoewel hij tijdens zijn studie geregeld met Van Ostaijen, René Victor en de anderen was blijven omgaan, had hij de vrienden in de korte en verwarde tijd na zijn terugkomst nog nauwe- | |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
lijks ontmoet. De veronderstelling in Van Ostaijens brief dat hij ‘de vrienden of de anderen [hem] schuwden’ bleek niet juist, want het geringe contact was uitsluitend een tijdelijk gevolg van de omstandigheden.Ga naar margenoot28 In zijn antwoord gaat Van Ostaijen eerst in op Van Tichelens verslag over de toestand in Vlaanderen tijdens de aktivistenvervolging, waarbij hij opmerkt dat de desillusie voor zijn vriend en Bob van Genechten - die in Gent rechten had gestudeerd en naar Nederland was uitgeweken - groter moest zijn dan voor René Victor en hem, die altijd meer sceptisch ingesteld waren geweest.Ga naar margenoot29 Juist in de dagen dat Van Ostaijen deze brief schreef, werden ook de te verwachten maatregelen tegen hem zelf als stadhuisklerk bekend. Op 29 oktober 1918 - vijf dagen nadat zijn aangevraagd verlof was verstreken - had het college van Burgemeester en Schepenen bepaald: ‘M. Paul Van Ostayen, klerk 2de Bureel, die onregelmatig van zijn dienst afwezig bleef, wordt tot nader bevel geschorst zonder wedde.’ Op 6 december volgde het besluit: ‘Herzien het collegiaal besluit van 29 October 1918, zal aan den Raad voorgesteld worden M. Paul van Ostayen, klerk 2de Bureel, die om redenen van aktivistischen aard het land verliet en alzoo ongewettigd van zijn dienst afwezig bleef, uit zijne bediening te ontslagen.’ De gemeenteraad aanvaardde dit voorstel op 3 februari 1919, zoals blijkt uit het volgende verslag:
Gemeenteraad | |||||||||||
[Zitting van Maandag, 3 Februari 1919.]Proces-verbaal - Uittreksel
Aangezien er genoegzame vermoedens bestaan dat Mr L.A. Van Ostaeyen, klerk bij het Middenbestuur, zich tijdens de vijandelijke bezetting heeft plichtig gemaakt aan aktivistisch bedrijf; Aangezien hij op 25 October 1918 zijn ambt verlaten heeft zonder regelmatig verlof aan te vragen; Aangezien hij zich sinds dien datum niet meer op zijn bureel heeft aangeboden en bijgevolg niet kan aanhoord worden; Om deze redenen, stelt de Raad Mr. L.A. Van Ostaeyen uit zijn ambt af, beslist dat deze afstelling volgens de wet zal onderworpen worden aan de goedkeuring der Bestendige Deputatie. Gedaan in zitting als hierboven. Bij verordening: De Secretaris, a.i.
De Burgemeester-Voorzitter
Nog voordat de Bestendige Deputatie haar goedkeuring had verleend, werd Van Ostaijen door een brief van het college van B. en S., gedateerd 14 | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
februari 1919, op de hoogte gebracht van het ontslag, welke brief echter als onbestelbaar terug kwam met een aantekening op de envelop: ‘afwezig voor onbepaalde tijd / terug aan den afzender / 15/2/19 / Den briefdrager [handtekening].’ De goedkeuring der Bestendige Deputatie werd vervolgens op 21 maart verleend, waarbij o.a. de volgende, steeds zwaardere argumenten, werden aangevoerd:
2e al. Aangezien inderdaad uit de stukken van het dossier blijkt dat de heer Van Ostaeyen tijdens den duur van den oorlog aan zijne vaderlandsche plichten te kort is gekomen; 3e al. Dat hij om redenen van activistischen aard het land verlaten heeft en alzoo ongewettigd van zijnen dienst afwezig gebleven is sedert 25 October 1918; 5e al. Aangezien dit verlaten van het Land reeds een klaar bewijs is dat de heer Van Ostaeyen zich plichtig erkent en gevlucht is om aan de bestraffing te ontsnappen; 7e al. Aangezien die handelwijze en het optreden van den heer Van Ostaeyen tijdens de oorlogsjaren, niet anders kunnen opgevat worden dan als het gevolg eener feitelijke instemming met de maatregelen door den vijand ingegeven en opgedrongen aan lieden die openlijk op de verdeeling van het Land aanstuurden en die, als werktuigen der bezettende macht de veiligheid van den Staat trachtten in gevaar te brengen; 8e al. Aangezien alzoo de houding van den heer Van Ostaeyen gedurende de vijandelijke bezetting opspraak en ergernis verwekken moest bij de trouw gebleven bevolking en die houding des te meer af te keuren is, daar zij van wege een openbaar beambte geenszins kan geduld worden en dus niet voor verschooning vrij te pleiten is;
Op 7 april 1919, één dag voor Van Tichelen zijn brief aan Van Ostaijen schreef, werd ten slotte de ontslagbrief bij zijn ouders afgegeven, vergezeld van een gezegelde deurwaardersverklaring - door vader Van Ostaijen voor ‘gezien en kopij ontvangen’ ondertekend - met de volgende inhoud: | |||||||||||
[Ten jare 1900 negentien, den zeven april.-]Ten verzoeke der Stad Antwerpen etc. etc. Ik ondergeteekende Emile Van Roy, deurwaarder etc. etc. Heb beteekend en met deze kopij gelaten aan den Heer L.A. Van Ostaeijen, klerk bij het gemeentebestuur wonende en gehuisvest te Antwerpen, Consciencestr. 63. van een besluit uitgesproken door de Bestendige Deputatie des | |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
Provincieraads van Antwerpen, in dato 21 Maart 1919 etc. etc. Doende deze beteekening voor zijne kennisgeving en onderricht ten zulke einde als naar recht. En opdat de beteekende hiervan niet onwetende zou zijn, heb ik hem gelaten, zijnde in zijne woning en er sprekende met zijn vader etc. etc.
Intussen was ook het beroep tegen de veroordeling tot drie maanden gevangenisstraf en een geldboete, wegens smaad aan kardinaal Mercier, in behandeling genomen. Het Hof van Beroep te Brussel bevestigde dit vonnis door arrest van 28 maart 1919, uitgesproken bij verstek, zodat ook Van Ostaijen - zij het op veilige afstand - ‘enige ‘treffers’ bekomen’ had. Uit de tweede alinea van zijn brief aan Van Tichelen blijkt, dat hij inmiddels in schriftelijk contact met zijn broer gekomen was, die hem Clarté had aanbevolen, evenals de poëzie van Frédéric LefêvreGa naar margenoot30 en bovendien, dat de Franse letterkunde op dat moment nog moeilijk toegankelijk voor hem was. Zijn verwerping van het traditionele werk van François Porché en zijn voorkeur voor de humanitaire schrijvers Pierre-Jean Jouve en Marcel MartinetGa naar margenoot31 berustte nog op zijn lectuur tijdens de oorlog. Beide laatstgenoemden had hij leren kennen uit Duitse tijdschriften (zij werkten o.a. mee aan Die Weissen Blätter en ook aan Das Forum van Wilhelm Herzog). Over Jouve's Vous êtes des hommes had hij al in De Goedendag van juni 1916 (Nasionalisme en het nieuwe geslacht) geschreven. Het grootste deel van zijn brief is gewijd aan de beschrijving van de verwarde situatie in de Berlijnse kunstenaarswereld en de figuren die hij daarin heeft leren kennen. Hoewel zijn ironische toon uit de desillusie bij menige persoonlijke kennismaking te verklaren is, merkt Nico Rost opGa naar margenoot32 dat zijn typering van Walden, ‘zeer autoritair, meer tempo dan de anderen, maar jood en exploiteur van kunstenaars’, evenwel ‘niet door de beugel’ kan. Deze klakkeloze en kleinburgerlijke uiting van latent antisemitisme (nu scherper opvallend dan toen, maar nog steeds in Antwerpen en daarbuiten te beluisteren) is bij Van Ostaijen minder dan bij velen van zijn tijdgenoten te verwachten, daar hij juist hiermee in zijn grotesken de spot drijft, zoals in Intermezzo en het, waarschijnlijk omstreeks die tijd geschreven, Portret van een jonge maeceen, waar hij de geborneerdheid van de kunstenaarsexploiteur duidelijk maakt door hem te laten zeggenGa naar margenoot33: ‘Ik heb gevoel voor kunst want ik ben geen jood.’ Zoals gewoonlijk berust zijn uitlating evenmin op persoonlijke ervaringen, want Van Ostaijen en Van Tichelen hadden verschillende Joodse vrienden, zowel in de Vlaamse Beweging - o.a. de reeds genoemde M. Rudelsheim en Sally Kok, die eveneens lid van het Antwerpse bestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond was -, als tijdens hun nachtelijke zwerftochten met ‘de bende van Friedmann’.Ga naar margenoot34 Iets anders, maar ook in de richting van een burgerlijk conformisme, ligt de | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
daar direct aan voorafgaande reactie van de aan uiterlijke verzorging gehechte Van Ostaijen op de bohémienne en zwerfster Else Lasker-Schüler: ‘een klein, vuil jodin’. Al is dit niet hetzelfde als ‘vuile jodin’, het staat in een besmette omgeving. Ook over zijn politieke activiteiten licht Van Ostaijen zijn vriend in. Met zijn pogingen om bij de linkse groeperingen begrip te wekken voor de Vlaamse Beweging had hij weinig succes: de combinatie van nationalisme en internationalisme bleef voor hen een moeilijke zaak. De Vlaamse Beweging was in hun ogen o.a. gecompromitteerd door het optreden van de Brusselse handelaar A. Brijs, die namens Jong Vlaanderen lid van de Raad van Vlaanderen was geweest en sedert december 1917 algemeen secretaris was geworden van de Commissie van gevolmachtigden. In juli en augustus 1918 had Brijs met E. Verhees en J.D. Domela Nieuwenhuis een lezingentournee door Duitsland gemaakt, waar deze pangermanistisch ingestelde sprekers o.a. het woord voerden voor de conservatieve Vaterlandspartei en daarbij de nadruk legden op de nauwe verbondenheid van Vlaanderen met Duitsland.Ga naar margenoot35 Dit had bij de progressieve Duitsers de indruk gewekt dat de hele Vlaamse Beweging een conservatief-nationalistische stroming was, die door het imperialistische Alldeutsche VerbandGa naar margenoot36 in het leven was geroepen, hoewel slechts enkele Jong-Vlaamse aktivisten met dit Verband sympathiseerden en zeker niet de Antwerpse jongerengroep. Een uitspraak van de Vlaamse socialisten ten gunste van de Vlaamse Beweging zou Van Ostaijen dan ook ‘reusachtig helpen’ bij zijn pogingen om aan te tonen dat ‘der Aktivismus die Weltrevolution in Flandern’ is, zoals Mortier had geschreven. Als een der weinigen met begrip voor deze situatie noemt hij Prof. G.F. Nicolai, die tijdens de oorlog aan Die Aktion, Die Weissen Blätter en de onder redactie van Ludwig Rubiner uitgegeven derde jaargang van Zeit-Echo had meegewerkt en van wie in 1919 het door Romain Rolland ingeleide boek Die Biologie des Krieges verscheen. Uit het gedeelte waar hij over zijn financiële toestand schrijft, is op te maken dat hij als gewezen journalist in Berlijn ondersteuning heeft ontvangen en ook met een vertaling wat heeft verdiend. Wat en voor wie hij vertaald heeft, is echter niet bekend. De ondersteuning als journalist is hem waarschijnlijk door bemiddeling van Karl Mayer bezorgd, die toen secretaris van de Verein der ausländischen Presse in Berlijn was.Ga naar margenoot37 Ten slotte schrijft hij over zijn eigen werk, waar hij zich geheel aan wijden kan. Van zijn autobiografische roman heeft hij ‘een 80-tal bladzijden’ (om precies te zijn: 75) voltooid, ‘doch laat dat nu wat rusten’. De laatste dertien bladzijden van zijn tweede cahier zijn echter nooit meer beschreven. Hij werkt aan een ‘novelle waarin ik de mensen probeer voor de aap te houden’. Deze novelle is De kudde van Claire of de maagdelike bommelaarster, waarvan het handschrift gedateerd is ‘Maart-Mei 19’. Of het ongedateerde Por- | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
tret van een jonge maeceen - eveneens in een schrift geschreven - voordien ontstond, is niet aan de hand van uiterlijke gegevens vast te stellen. In ieder geval begint in deze tijd de lange reeks van groteksen, die hij in zijn Berlijnse periode zal schrijven. Dit moment valt samen met de ontdekking van ‘de grootste duitse schrijver’ Paul Scheerbart, waarvan hij buiten de titels op zijn lectuurlijst, ook Immer mutig! inmiddels gelezen moet hebben. De ondertitel van dit tweedelige werkGa naar margenoot38 luidt nl. ‘Ein phantastischer Nilpferderoman mit dreiundachtzig merkwürdigen Geschichten’ en in zijn brief vermeldt Van Ostaijen: ‘Hij schrijft prachtige Nijlpaarden-[Immer mutig!] Asteroïden-[Lesabéndio] en andere romans.’ Van zijn gedichten - met zekerheid zijn dat De moordenaars en vooral Maskers uit 1918, maar mogelijk ook de eerste opzet van GnomedansGa naar margenoot39, - hoopt hij dat de afstand tot zijn vroeger werk groot zal zijn, al ziet hij ook een voortzetting daarvan: ‘fantastiek in de zin van ‘Babel’ versterkt.’ Ook heeft hij op dat moment nog geen neiging zich van Het sienjaal te distanciëren, integendeel, hij vraagt zijn vriend wat deze er van denkt exemplaren hiervan aan de pers te versturen, in de hoop alsnog besprekingen over deze door de omstandigheden nauwelijks gerecenseerde bundel te krijgen. Aan de andere kant realiseert hij zich dat er na de oorlog nog geen belangrijke Vlaamse tijdschriften zijn verschenen en vraagt in dat verband honend waar passivisten als August Vermeylen blijven. Terwijl uit zijn eerste brief aan de vrienden, van 17 januari, vooral de vreugde over zijn steeds duidelijker ‘levens-kunstconceptie’ sprak - het kubisme, de autonomie van Kandinsky's werk, - overheerst in de nu volgende brief de teleurstelling in de hem omringende wereld: ‘De mensen zijn niet waard gekritiseerd te worden’ en ‘De natuurlike wereld interesseert me niet meer zó sterk ook niet in aktivistiese zin.’ Hij ziet echter deze desillusie als een drijfveer voor de nieuwe richtingen die hij met zijn werk inslaat, de ‘burleske’ richting in zijn proza en die van de ‘fantastiek’ in zijn poëzie, zodat er voor hem als kunstenaar eerder van een bevrijdende dan van een verlammende uitwerking sprake is. | |||||||||||
[april 1919]Beste Geo, Ik dank je hartelik voor uw brief van 8 april. Ben blij wat van je te vernemen, niettegenstaande de brief niet enthousiasties is. Je bent wel echter onder de manGa naar margenoot40 door de gebeurtenissen. Voor mij moet je brief een maatstaf zijn. De toestand schijnt dus bijna hopeloos. Wij zijn ‘geleverd’. Moet ik het zó begrijpen? Zonder licht, absoluut? Wij zijn nu eenmaal op het ongelukkigste stuk van de aardbodem geboren. Dat zal wel de waarde van een axioom hebben. Nu geloof ik ook dat gij en Bob u vroeger de | |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
toestand te rooskleurig hebt voorgesteld. Fik en ik waren, geloof ik, meer geïntimideerd. Wij vallen niet van dezelfde hoogte als gij. Ik weet niet of het juist is. Ik geloof het. En dan nog die faktoren: je lief en kost verdienen! 't Is miserabel. Laat ons toegeven dat het fransq. sisteem goed in mekaar zit. En dat de Vlamingen quantitatief 4 miljioen[miljoen] zijn. Van de franse boeken waarover gij schrijft ken ik weinig. Ik wacht nog altijd op mijn toelating tot de rijksbibliotheek. Suarès' ‘La nation contre la race’ heb ik even ingezien. Ik voel juist Wagner vertegenwoordiger van het ras, niet van de natie. Met Suarès' opvatting van natie zal ik het waarschijnlik niet eens zijn. Evenmin als met Wagneriaanse muziek. François Porché veel akademie. Beter zijn: Pierre-Jean Jouve en Marcel Martinet. Mijn broer schreef mij ook dat ‘Clarté’ van Barbusse en ‘gedichten’ van Lefèvre goed zouden zijn. Je schrijft mij dat men zich te Antw. voorstelt: ik leef te midden van de beweging. Dat is niet juist. Hier is geen beweging. Zelden ontmoet men hier twee mensen die mekaar lijden kunnen. Stiekem maken ze mekaar dan nog uit. Vreselik onoprecht en geniepig zijn het grootste procent. Esteten maken zógezegd politieke dichters uit en omgekeerd. Verder: esteten maken elkander af. Verder is die voorstelling niet juist omdat ge u hier feitelik sterk opdringen moet en dat doe ik niet. Deed ik ook niet in Vlaanderen. Ik ben heel gerust. Laat hier de tijd werken zoals bij ons. Relaties heb ik betrekkelik goed: schilders, literaten, weinig politici. (Verschrikkelik hoe hier de Beweging gekompromitteerd is door Brijs enz.) Beste relaties met schilders natuurlik, literaten zijn hier zowel als bij ons strebers. Schilders die ik veel frequenteer: Lyonel Feininger, de beduiden[d]ste kubist, een heel zacht mens, maar ook zwak. Hij is invloedrijk, maar lam. Door hem zal ik waarschijnlik over de vrienden een opstel in Kunstblatt kunnen schrijven.Ga naar margenoot41 Stuckenberg, ‘die absolute Malerie[ei]’, zijn aquarellen zijn wonderschoon; Goetz, uit Riga met een zeer lieve vlaamse vrouw getrouwd, schonk mij een aquarel en ik krijg er nog wel; Grosz, een soort gigolo, enorme culot, zijn werk is goed, alhoewel het reeds een journalisties element in de schilderkunst brengt; Arnold Topp, groot werk sterk Chagall beïnvloed, klein werk schoon, een zeer levendige verschijning; Erich Heckel, ontmoette ik bij Feininger. Het meest ga ik om met Goetz, Stuckenberg en Feininger. Literaten: Daü[äu, passim]bler die heel vriendelik is, maar erg fransdol. ‘Prenez une sèche, monsieur, je vous en prie’ dan is Daübler voor een half uur gelukkig. Hij is zwaar ziek geweest. Uitzicht: een held van de boerenoorlog, korpulent en volbaard. Hij heeft furunculose gehad, doch gaat tans beter. Else Lasker-Schüler ontmoette ik éénmaal bij Daübler; een klein, vuil jodin, nu in Zwitserland. Herwarth Walden zeer autoritair, meer tempo dan de anderen, maar | |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
Else Lasker-Schüler.
| |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
jood en exploiteur van kunstenaars. Hans Blüher, precies Frans Pije[Peij],Ga naar margenoot42 zelfde rosbaardje, vurige ogen, glinsterende tanden, rolt de ‘r’, zelfs zelfde pakje. Wonder zo'n verwantschap; schrijft ook over schilderkunst, waar hij geen knop van weet; Adolf Knoblauch, dichter vroeger in de ‘Sturm’-groep, (de kunstenaars verlaten allen een na een ‘der Sturm’) heeft enkele bladzijden uit Expressionisme in Vl. vertaald; Dr. Behne die mij als vertegenwoordiger voor Vlaanderen in de arbeidsraad voor Kunst moet binnenloot[d]sen, maar ook geweldig lam is, en verder nog enkele esteten: Ernst Blass, Walter Mehring, Hendrik Goverts dichters bij gods genade!- C'est tout. Ik ben natuurlik het meest op de schildersateliers. Schilders zijn verstotelingen zówel als ik: Seelenverwant[dt]schaft. Ik heb hier reeds beproefd voor de Vl.B. te ageren, met de linker-groepen, maar de mensen denken dat Vl.B. een Mache der alduitsers is. Slechts enkele[n] zijn logies en konsekwent, zo b.v. Prof. Georg Fr. Nicolaï. Er is van Mortier een artiekel over Vl.B. in het dagblad Republik verschenen. Een antwoord van Mortier en mij (Mortier is nu weer vertrokken) op Rolland, Barbusse enz. verscheen nog niet. Ik laat echter niet af. In het algemeen wordt[word] ik fel gehinderd door de vroegere politiek van de Raad v. Vl. - Oneindig nuttig zou het zijn wanneer b.v. de Antw. socialisten een verklaring aflegden in zake het nationaliteitenvraagstuk en ten gunste Vlaanderen. Dat begrijpt ge natuurlik direkt. Of wanneer de revolutionaire beweging in België hand in hand ging met de vlaamse. Dat zijn gewichtige momenten, maar mogelik ook hersenschimmen van mij ik weet niet. Het belangrijkste geloof ik toch is de socialistiese partij voor de beweging te winnen. Dat zou mij hier ook reusachtig helpen. Wat mijn brieven aan de vrienden betreft weet ik niet of zij je interesseren zullen. Het gaat gewoonlik over schilderijen. In elk geval verzocht ik in de brieven om mededeling aan allen. Uit je brief komt het me voor alsof jij de vrienden of de anderen u schuwden. Is dat zo? Wat denkt gij er van te beproeven een exemplaar van het Sienjaal aan ‘Vaderland’ en ‘Volksgazet’ ter recensie te zenden. Is het de moeite waard? Ja, kan mijn broer of Fik mogelik wel de exemplaren bezorgen. Fatsoenlike tijdschriften verschijnen in Vl. wel niet. Wat doen nu zo'n mannen als Vermeylen en konsoorten? Van Peter Baeyens heb ik ook vernomen dat je wel enige ‘treffers’ bekomen hebt. Is je lief nog in Gent? Als je Antw. verlaat neem dan je lief mee, met tweeën verdien je gemakkeliker de kost als alleen. Emma heeft een plaats in een groot modehuis. Van de journalisten- vereniging heb ik al een aardig sommetje ondersteuning los gemaakt. Heb een stuk vertaald en daar wat mee verdient[d]. Ontmoet van tijd tot tijd rijke mensen die Emma of ik vroeger gekend hebben en klagen | |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
soms met goed gevolg onze nood. De Oostenrijker Schoenberg (van de bende Friedmann)Ga naar margenoot43 is ook hier en trakteert dikwels met theaterbiljets, soupeke. Ook Karl Mayer is hier als vertegenwoordiger der zweedse pers en is kapitaalkrachtig. Ik heb zijn hulp nog niet ingeroepen, doch hij heeft reeds uit eigen beweging zich bereid verklaard. Ik werk aan mijn eigen werk. Tout va bien. Aan een roman ben ik begonnen heb een 80-tal bladzijden doch laat dat nu wat rusten. Schrijf een novelle waarin ik de mensen probeer voor de aap te houden. Positieve kritiek: bral. Ik voel tans voor novellen waar je zo heerlik in kunt zwansen. De mensen zijn niet waard gekritiseerd te worden. Enkel stof voor burleske novellen. Pas op. In mijn verzen ben ik fantast geworden! Ik de man die zo'n onschuldig tijdverdrijf had uitgekozen als schoon kostumekes te laten maken, ik ben en route naar het ‘Spookschimmig land van Weir’ (vertaling van P. Meyblom = R. Baeseleer Jr.)Ga naar margenoot44 Fantastiek in de zin van ‘Babel’ versterkt. Mijn nieuw boek verzen dus weer en marche. Of de afstand groot zal zijn? Hoffentlich! De natuurlike wereld interesseert me niet meer zó sterk ook niet in aktivistiese zin. De grootste duitse schrijver is Paul Scheerbart. Hij schrijft prachtige Nijlpaarden- Asteroïden- en andere romans. Ontzaggelik menselik en kosmies. In de hoop wel spoedig iets van je te vernemen
Hartelik
|
|