Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd17. Verschijning van ‘Het sienjaal’ en laatste activiteiten voor de wapenstilstandOmstreeks dezelfde tijd waarin Van Ostaijen Ekspressionisme in Vlaanderen schreef, heeft hij zijn tweede dichtbundel Het sienjaal samengesteld uit de gedichten die hij in de laatste drie oorlogsjaren geschreven had. Aangezien er, behalve van Koffiehuis, geen handschriften uit die tijd bewaard zijn gebleven, is het niet bekend of hij hierbij meer gedichten terzijde heeft gelegd dan de twee die hij in 1916 gepubliceerd had in De Goedendag en Ons Land, nl. Guldensporenstoet en Aan de Noord-Nederlanders. Er is mogelijk nog één uitzondering en wel het kladhandschrift van BethlehemGa naar margenoot1, een religieus gedicht, waarvan de beginregel aansluit bij het slot van Het sienjaal: ‘Aarde, goede, frisse moeder, gij vruchtbare bal in het heelal’. Ook zinsneden als ‘mythos van de scheppende mensheid’ en ‘Hostie van de hunkerende humanitas’ passen in zijn humanitair-expressionistische periode. Hoewel dit handschrift zich onder de papieren bevond die hij in Berlijn bij zich had, kan het echter vóór zijn vertrek geschreven en ter voltooiing meegenomen zijn, want vooral aan het slot maakt het de indruk van een nog niet geheel uitgewerkte opzet. Van Ostaijen verdeelde de zeven en twintig gedichten die hij in zijn bundel opnam over drie afdelingen: Liederen van het werkelike leven, Ik en de stad en Het sienjaal, waarvan hij de tweede ‘Aan mijn broeder Constant’ opdroeg. Deze onderverdeling is niet chronologisch, daar ieder der delen verzen van 1916 tot 1918 bevat. Ook binnen de afzonderlijke afdelingen is de volgorde niet strikt chronologisch, maar toch wel in die mate dat, op een tweetal uitzonderingen na, steeds eerst de gedichten uit 1916 werden geplaatst, daarna die uit 1917 en ten slotte de verzen die in het jaar van verschijnen werden geschreven. Evenmin groepeerde hij zijn gedichten naar de stof: zo nam hij, behalve in de afdeling Ik en de stad, ook twee ‘stadsgedichten’, Zomerregenlied en Avondlied, in de eerste afdeling op; buiten de ‘tijdgedichten’ in de laatste | |
[pagina 182]
| |
Door Van Ostaijen afgekeurd omslag voor ‘Het sienjaal’, getekend door Paul Joostens, en omslag van ‘Het sienjaal’, linoleumsnede door Floris Jespers.
afdeling, plaatste hij Gulden sporen negentienhonderd zestien in de tweede en alle ‘kunstenaarsportretten’ verzamelde hij in Ik en de stad op Vincent van Gogh na, dat deel uitmaakt van de Liederen van het werkelike leven. Alleen een analyse van de bundel als zodanig zou mogelijk de onderverdeling kunnen verhelderen, hetgeen echter buiten de opzet van deze documentatie valt. Voor het laten drukken van zijn bundel maakte Van Ostaijen gebruik van zijn relatie met de Antwerpsche Courant, die over een eigen pers beschikte. Op 17 juli verscheen reeds een aankondiging van de drukkerij der Antwerpsche Courant: ‘Verschijnt binnenkort ‘Het Signaal’, een nieuwe bundel verzen van Paul van Ostaijen’, maar het zou nog tot half oktober duren voor de bundel gereed kwam. Floris Jespers maakte een linoleumsnede voor het omslag en bovendien een portret van de dichter, dat als frontispice in de vijf en twintig luxe-exemplaren werd opgenomen. Evenals dit bij Music-hall het geval was geweest, werd Het sienjaal in een oplage van 200 gewone exemplaren gedrukt. Ditmaal fungeerde echter de drukker niet tevens als uitgever, maar stond op het titelblad vermeld: ‘Uitgave ‘Het Sienjaal’, Antwerpen’. De uitgeverij Het Sienjaal had Van Ostaijen niet alleen voor deze gelegenheid in het leven geroepen, maar hij was toen reeds van plan, zoals Oscar Jespers zich herinnertGa naar margenoot2, in samenwerking met zijn vrienden, meer publikaties en een eigen tijdschrift door deze uitgeverij onder zijn leiding te laten verzorgen, zodat hij tevens als organisator en woordvoerder voor zijn | |
[pagina 183]
| |
vrienden onder de beeldende kunstenaars kon optreden. Ondanks zijn vertrek naar Berlijn heeft hij deze plannen nog geruime tijd gekoesterd en ten dele zelfs gerealiseerd, want zowel de door hem ingeleide map Floris Jespers, 6 Linos uit 1920 als zijn bundel Bezette stad uit 1921 verschenen als uitgaven van Het Sienjaal.Ga naar margenoot3 De verschijningsdatum van Het sienjaal is niet precies bekend. Op 17 oktober verscheen een bespreking van de bundel door Raf Verhulst onder het pseudoniem Luc. in Het Vlaamsche Nieuws. Dit vrij oppervlakkige artikel, waaruit een gereserveerde waardering spreekt, begint met de merkwaardige regel: ‘Verleden jaar [dit was echter op 17 mei 1916] wijdden we een waardeerend artikel aan Music-Hall [...] en we stonden nagenoeg alleen met ons gunstig oordeel.’ Eerst na het verschijnen van deze recensie gaf Van Ostaijen exemplaren van zijn bundel aan zijn vrienden, zoals blijkt uit de opdrachten die hij in de luxe-exemplaren voor René Victor en Oscar Jespers schreef en 21 oktober 1918 dateerde. Het is mogelijk dat de gewone exemplaren eerder beschikbaar waren dan de luxe- en ook kunnen er korte tijd voor het verschijnen reeds een of meer exemplaren ter bespreking verzonden zijn. Verdere reacties op Het sienjaal bleven uit doordat de geallieerden eind september hun succesvol tegenoffensief in België hadden ingezet, de oorlog ten einde liep, de aktivistische bladen hun uitgave - en dus ook hun besprekingen - staakten en na de wapenstilstand een tijd van aktivistenvervolging aanbrak, waarin een bespreking van een dichtbundel met enkele flamingantische gedichten niet te verwachten was. Bovendien werd de drukkerij van de Antwerpsche Courant gesloten, waarbij alle voorraden in beslag zijn genomen. Hoeveel exemplaren van Het sienjaal zich daaronder bevonden, is niet bekend. De Procureur des Konings van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen deelde op 17 augustus 1954 hieromtrent mede: ‘Bizondere gegevens betreffende geschriften van de dichter komen anderzijds in de documentatie welke lastens de ‘Antwerpse Courant’ in beslag genomen werd niet voor, evenmin omtrent het boek ‘Het Signaal’; het dagbladpapier werd voortverkocht en hetgeen ter griffie alhier werd neergelegd is reeds lang vernietigd.’ Verder meende Van Ostaijen in het najaar van 1919 nog over ongeveer de helft van de oplage te kunnen beschikken, blijkens een brief die hij omstreeks eind oktober 1919 aan E. de Bock schreefGa naar margenoot4. In 1923 was Het sienjaal - zoals duidelijk wordt uit enkele brieven en de herinneringen van Jozef MulsGa naar margenoot5 - niet meer verkrijgbaar. Alles lijkt er dus op te wijzen dat de voorraad tot oktober 1919 voor de helft en in de daarop volgende drie jaar geheel verkocht is. Het merkwaardige feit doet zich echter voor dat de gewone exemplaren van Het sienjaal antiquarisch zeer zeldzaam zijnGa naar margenoot6, hetgeen in veel mindere mate voor de luxe-exemplaren geldt. Het is dan ook niet uitgesloten dat vrijwel de helft van de oplage toch bij de Antwerpsche Courant in beslag werd genomen en een groot deel van | |
[pagina 184]
| |
de boeken die tevoren reeds bij de drukker waren weggehaald, door Van Ostaijen - op grond van de teleurstellende reacties op Bezette stad, waarbij veelal de voorkeur aan Het sienjaal werd gegevenGa naar margenoot7 - na zijn terugkeer uit Berlijn werd vernietigd. Tot het laatst toe heeft Van Ostaijen zijn activiteiten voor de Vlaamse Beweging voortgezet. In de feestzaal van het Antwerps Atheneum werd voor de tweede maal een Kongres der aktivistische Jeugd georganiseerd, waarvoor hij op 18 oktober een voordracht hield over De nieuwe zending. Hij zette hier zijn denkbeelden uiteen over de taak van de jeugdbeweging, waarvan hij door zijn lectuur goed op de hoogte was en lanceerde daarbij o.a. ook een aanval op de padvinderij.Ga naar margenoot8 Gezien een vertaald fragment uit deze toespraak, dat Firmin Mortier op 10 februari 1919 met medeweten van Van Ostaijen in Die Republik, een radicaal-socialistisch, Berlijns dagblad onder redactie van Wilhelm Herzog, publiceerde,Ga naar margenoot9 bleek Van Ostaijen over de verhouding tussen nationalisme en internationalisme nog grotendeels dezelfde opvattingen te huldigen als in 1916: ‘Unsere Zeit fühlt die Notwendigkeit, den konservativen Nationalismus durch ein gesundes Bewusstsein der ethischen Differenzen der Rassen zu ersetzen. Jeder nationalistische Drang ist seinem Wesen nach Konservatismus. So war der belgische Nationalismus eine Mache der Macht wider den Geist. Keinen engen flämischen Nationalismus dem belgischen entgegen zu setzen, sondern einfach das flämische Ethos anzuerkennen und seine Rechte zu verbürgen, sei die Antwort auf die Frage, was jeder Flame im zwanzigsten Jahrhundert für sein Volk zu tun habe. Wir sind Flamen; wollen wir die Welt verbessern, so fangen wir mit Flandern an. Aber aus muss es sein mit der ebenso bösartigen, wie steifköpfigen Erziehung zu einer Liebe, die nicht von innerem Liebesdrange getragen wird. Jetzt erleben wir den Bankerott des Staatsnationalismus und den aufblühenden Volksnationalismus. Der Defaitismus, der überall bestand, hat einen berechtigten Kern. Das ist sein Gegensatz zum aprioristischen, zum Staate konzentrierten Nationalismus.’ Niet alleen Victor, Oscar Jespers en andere vrienden vonden evenals Mortier deze redevoering belangwekkend, maar ook een aantal jongeren, zoals Rob van Roosbroeck en Jef Duysan. De laatste drong in 1932 bij Burssens aan op een heruitgave van de tekst - die echter verloren was gegaan - ‘daar ik mij herinner deze rede inderdaad zeer ‘nieuw’ gevonden te hebben en mijne herinneringen daaraan overeenstemmen met de dito van mijn vrienden’.Ga naar margenoot10 Aan de andere kant echter vonden zij de toespraak te lang en als voordracht te droog en eentonig. Ook Van Ostaijen zelf was na afloop, zoals Victor zich herinnert, ontevreden over het feit dat hij zijn toehoorders niet had weten te boeien, zodat zij rumoerig geworden waren. Inmiddels ontwikkelde de situatie zich zo, dat Van Ostaijen het raadzaam | |
[pagina 185]
| |
oordeelde het land te verlaten. De behandeling in hoger beroep van de zaak-Mercier hing hem nog boven het hoofd en bovendien had hij gegronde redenen aan te nemen dat hij wegens zijn aktivistische publikaties eveneens vervolgd zou worden. Dit laatste bleek slechts ten dele juist: niet om zijn aktivistische bijdragen aan Ons Land en De Goedendag, maar op grond van zijn anonieme medewerking aan de Antwerpsche Courant zou hij op 17 november 1920 veroordeeld worden. Andere motieven speelden bij dit besluit eveneens een rol. In de eerste plaats zijn verhouding met Emmeke. Want ook zij wilde vluchten, omdat ze, volgens haar verklaring, enige maanden een Duitse vriend had gehad en ook, volgens de vrienden, nog al eens zeer opvallend in een open calèche, met een grote hoed en parasol, door Antwerpen had gereden in gezelschap van Duitse officieren. Toen zij haar plannen aan Van Ostaijen vertelde, stond deze erop haar te begeleiden en met haar te gaan samenwonen. En ten slotte oefende Berlijn als een der grote centra van het moderne kunstleven een grote aantrekkingskracht op hem uit. Tijdens de voorbereiding van zijn vlucht stelde Van Ostaijen zijn vriend Edgar Denhaene, die een tijd in de gevangenis had doorgebracht, nog voor met hen mee te gaan, maar deze lag met pleuritis te bed en durfde de tocht niet aan.Ga naar margenoot11 Op 19 oktober, de dag na zijn lezing, vroeg Van Ostaijen als klerk drie dagen verlof, nl. van dinsdag 22 t/m donderdag 24 oktober. Door een broer van de schilder Von KardorffGa naar margenoot12 hadden Emmeke en hij een papier van de Militär-Verwaltung gekregen, dat als pas voor Duitsland gold. Bij het afscheid van zijn vrienden had hij aan Floris Jespers reeds op 12 oktober het handschrift van Ekspressionisme in Vlaanderen geschonken met daaronder de woorden: ‘Aan mijn allerbeste Floris Jespers is dit handschrift in de meest trouwe bondgenootschap, dit is de wezenlikste vriendschapsuiting van onze strijdende tijd, uit ganser harte gegeven.’ Op 21 oktober gaf hij zijn naaste vrienden een luxe-exemplaar van Het sienjaal, voorzien van een opdracht. Deze voor Victor luidde: ‘Aan mijn allerbeste R. Victor, hem de opdracht bijeen te houden zij die ‘tegen het idealisme, maar voor de inhoud van het ideaal’ zijn’. Enkele dagen later vertrok hij met Emmeke per trein naar Berlijn, waar hij na een moeizame tocht, met een oponthoud in Dusseldorp, aan het eind van de maand aankwam. Op verzoek van zijn vriend had René Victor intussen de volgende brief aan het stadsbestuur gezonden: | |
[pagina 186]
| |
Den Heer H. Melis Stadssecretaris. Antwerpen, 24 October 1918.Hooggeachte Heer Secretaris, Vanwege Paul van Ostayen, klerk bij het Middenbestuur, op het 2e Bureel, heb ik de opdracht gekregen U te laten weten dat hij in de onmogelijkheid verkeert op Vrijdag, 25 dezer, bij het einde van zijn verlof, zijn werkzaamheden te hervatten. Van Ostayen zag zich verplicht, door de dwang van omstandigheden, welke voortspruiten uit de politieke stroomingen der laatste jaren, voor enkele tijd uit te wijken naar het buitenland. Het is hem onmogelijk U thans een verklaring van zijn gedrag voor te leggen, daar deze in de tegenwoordige dagen zeer waarschijnlijk in een valsch licht zou staan en verkeerd zou beoordeeld worden. Het lijdt echter geen twijfel dat, wanneer eenmaal de troebele oorlogsatmosfeer zal zijn opgeklaard, Paul van Ostayen U eene verdediging van zijn handelwijze zal weten te geven, die U begrijpelijk en aanneembaar zal zijn. Daarom kom ik U vragen, Mijnheer de Secretaris, in naam van Van Ostayen, zoo goed te willen zijn aan het College voor te stellen, de beslissing over zijn dienstverzuim voorlopig uit te stellen, tot wanneer hij in de gelegenheid zal zijn, zich te verrechtvaardigen. In de hoop, Hooggeachte Heer Secretaris, dat U het mogelijke zult willen doen om aan het verlangen van Van Ostayen een gunstig gevolg te geven, bied ik U de verzekering mijner bijzondere hoogachting aan.
R. Victor |
|