Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
7. Contacten met beeldende kunst in 1916Over de eerste grote tentoonstelling die na de bezetting van Antwerpen weer in deze stad werd ingericht, publiceerde Van Ostaijen op 1 januari 1916 een ongesigneerde bespreking in het 7de nummer van het pas opgerichte weekblad Het Tooneel, onder de titel Kerstmistentoonstelling van het Kunstverbond.Ga naar margenoot1 Hij juicht ‘deze eerste poging tot heropbeuring van ons Antwerpsche kunstleven’ toe en wijdt praktisch zijn gehele artikel aan het werk van Floris en Oscar Jespers, Paul Joostens en Frans Claessens. Hoewel tot nu toe geen eerdere publikatie van hem over deze schilders is gesignaleerd, zegt hij: ‘een viertal jonge schilders en beeldhouwers, van wie we vroeger slechts even de sporadische verschijningen mochten aanstippen, waarin we toen reeds beloften meenden te ontwaren.’ Evenals in zijn beide Carolus-artikelen van vòòr de oorlog blijkt hier nog niets van een bepaalde theoretische visie op de beeldende kunst, maar wel van een overwegende belangstelling voor de nieuwe ‘kunst die zich langzamerhand aan 't vertoonen is.’ Van de schilders waar hij destijds zelf door getroffen werd, constateert hij nu de invloed op de door hem besproken jongeren: Rik Wouters en Vincent van Gogh op de gebroeders Jespers, James Ensor op Paul Joostens. Uit de plaatsen in dit artikel waar hij terloops over Van Gogh spreekt, blijkt niets meer van het voorbehoud dat hij na de eerste en enige kennismaking met het originele werk in 1914 aanvankelijk nog maakte. Hij schrijft nu alleen over ‘den grooten Hollander Vincent van Gogh’ en ‘het onstuimige genie van Arles’, wiens uiting ‘intens’ en ‘aangrijpend dramatisch’ is. Zijn waardering voor Van Gogh had een nieuwe impuls gekregen door de lectuur van diens brieven, die van september tot november 1914 in drie delen bij de Wereldbibliotheek waren verschenen.Ga naar margenoot2 Ook verder speelde de lectuur een overwegende rol in de ontwikkeling van Van Ostaijens inzichten in de moderne beeldende kunst. Voor de jongeren in Antwerpen was er tijdens de bezetting niets anders te zien dan het werk van hun stadgenoten, maar in de publikaties leerden zij door reprodukties het werk en door verhandelingen en manifesten de opvattingen der nieuwste Europese stromingen kennen. In deze boeken en tijdschriften raakten zij steeds meer thuis, vooral Van Ostaijen, die bijzonder veel las. De vrij snelle ontwikkeling van de nog vaag naar het nieuwe in de kunst zoekende recensent van begin 1916 tot de goed gedocumenteerde ‘woordvoerder die ons de theorie voorhield’Ga naar margenoot3 van 1917 ging langs de brieven van Van Gogh, langs de expressionistische publikaties als Das Ziel, Der blaue Reiter, Expressionismus van Herman Bahr, Der neue Standpunkt van Theodor Däubler tot Du ‘cubisme’ van Albert Gleizes en Jean Metzinger en Cubistes, futuristes, passéistes van Gustave Coquiot, welke boeken - met vele andere - Van Ostaijen eind 1917 | |
[pagina 115]
| |
alle reeds bleek te bezitten.Ga naar margenoot4 De vrienden onder de beeldende kunstenaars, waarmee hij de nieuwe ontwikkelingen besprak en waarover hij al spoedig een zeker theoretisch leiderschap uitoefende, waren sedert 1915 vooral de schilder Floris Jespers - die tijdens de oorlog een atelier in Oude God, even buiten Antwerpen, bewoonde - en diens oudere broer Oscar, de beeldhouwer. Door hen raakte hij vervolgens bevriend met de schilder Paul JoostensGa naar margenoot5. Ook zijn oudste vriend, de graficus Jos. Léonard, behoorde tot deze kring. Verder leerde hij nog Frans ClaessensGa naar margenoot6 en daarna Prosper de TroyerGa naar margenoot7 kennen. De reeds bestaande groep oud-leerlingen van het Atheneum waar Van Ostaijen mee omging, breidde zich op deze wijze uit met een aantal leeftijdgenoten onder de beeldende kunstenaars. Een tweetal ongedateerde briefjes aan Léonard getuigen van de talloze afspraken die er gemaakt werden:
Vriend Jos. Ben Maandag niet vrij Heb rendez-vous. Kom op 'n andere dag, b.v. Dinsdag, Woensdag of Donderdag, wanneer ge wilt. Stuur mij 'n antwoord, 2e B. Stadhuis
Pol van Ostaijen
Het ‘Duitse uur’, naast het vertrouwde ‘toren-uur’, herinnert aan de bezette stad, waar zij elkaar op de reeds genoemde zolder in de Zakstraat, dicht bij het stadhuis in het schipperskwartier, troffen:
Vriend Jos. Ben vandaag niet vrij. Morgen wel, om 4 uur (Duitse uur). Floris Jespers komt insgelijks naar de Zakstraat Ook Jan Melis Kom mij halen morgen om 4 uur (D.U.)
Léonard had na de verschijning van Music-hall een aantal tekeningen bij de gedichten uit deze bundel gemaakt. Eugène de Bock schrijft hierover aan hemGa naar margenoot8: ‘Ik meen mij te herinneren dat hij [Van Ostaijen] ‘niet t'akkoord’ was met de tekeningen die gij mij liet zien [...] - behalve de Nacht in het park. Het komt mij nochtans voor dat ze niet minder ‘modern’ waren dan de gedichten die u er toe geïnspireerd hadden, die van Music Hall, die toen pas verschenen waren, en die direct een aantal nog jongeren zouden inspireren, maar misschien is ook voor Van Ostaijen de evolutie op het gebied van de | |
[pagina 116]
| |
Tekening van Jos. Léonard bij het gedicht ‘Herinnering’ uit ‘Music-hall’.
grafiek vroeger begonnen dan op dat van de poëzie.’ Inderdaad waren deze Jugendstiltekeningen van Léonard niet veel minder modern dan de gedichten uit Music-hall. Maar niet zozeer een vroeger begonnen evolutie op het gebied van de grafiek - al is dit misschien intuïtief toch enigszins het geval - als vooral de snelle ontwikkeling van Van Ostaijen in 1916 lijkt er de oorzaak van dat hij ze alle, op de meest expressionistische tekening bij Herinnering na, verwierp. Een tweede bewaard gebleven, ‘beeldende’ reactie van Léonard op Van Ostaijen is een schilderij van 6 juni 1916, dat de dichter voorstelt terwijl hij, gekleed in een paars-grijs kostuum en met een halfhoge hoed in dezelfde kleur, in een park loopt te wandelen met zijn vriendin, die alleen van een rode parasol en rode schoentjes voorzien is. In 1920 schonk Léonard dit schilderij aan zijn vriend Marnix GijsenGa naar margenoot9 en aan diens broer deelde hij laterGa naar margenoot10 hierover mee: ‘Ja, hoe ontstaat zo iets... de dichter komt de zondag-morgen op bezoek, er wordt gelachen en op 'n vuil stuk geprepareerd papier (doek is te kostelijk in die oorlogsjaren) schildert X hoe hij Peveo ziet, omkaderd en begeleid... die X laat dit gewrocht als waardeloos liggen en dan komt 'n ander dichter en die vraagt ‘mag ik dat medenemen’ ‘natuurlijk’ zegt X ‘en blij dat ik er van af ben’’. | |
[pagina 117]
| |
Jos. Léonard, ‘De dichter in het park’, 1916. Olieverf/papier op board, 50 X 54 cm. Coll.: A.M.V.C.
|
|