Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd2. Medewerking aan de Vlaamsche GazetOp 20 november 1914 verscheen te Antwerpen een nieuw dagblad als vervanging van het met de bezetting opgeheven liberale Brusselse blad Het Laatste Nieuws. Het kreeg de naam Vlaamsche Gazet - Het Laatste Nieuws, met de toevoeging: ‘Antwerpsche uitgave’. Beheer en redactie waren, volgens opgave, in handen van A. en P.B. Baeyens en als voornaamste medewerkers werden genoemd: ‘Lode Baekelmans, Jan Bruylants, Mr Arth. Cornette, Vict. De Meyere, Ant. Moortgat, Ary Delen, Ben Linnig, Pol Van Ostaaye’. Met nadruk werd in ‘Een woord vooraf’ gesteld dat voortgegaan zou worden met ‘lucht geven aan onze vaderlandsche gevoelens, aan onze trouw aan Land en Vorst’, maar in wat voorzichtiger formulering werd ook de vlaamsgezindheid aangeduid: ‘Wij hebben steeds in ons blad de grootheid van België en van Vlaanderen in het bijzonder betracht.’ De eerstgenoemde redacteur van dit blad, Alfons Baeyens, was een opvallende Antwerpse figuur uit die dagen, die zich uitgaf voor de zoon van de componist Peter Benoit en diens dienstbode. De tweede was Alfons Baeyens' ‘erkende zoon’, zoals het bevolkingsregister van Antwerpen hem noemt, Peter Benoit Baeyens.Ga naar margenoot1 Peter, ruim 1½ jaar jonger dan Van Ostaijen - dus op dat moment net 17 jaar - was ook van het Atheneum afkomstig en had met Firmin Mortier in de klas gezeten. Met deze Peter raakte Van Ostaijen in de loop van de bezettingsjaren zeer bevriend en het is vooral met hem dat hij zijn exploratie van het nachtleven in de bezette stad en zijn experimenten met verdovende middelen zou ondernemen. De voornaamste medewerker aan de Vlaamsche Gazet was wel Victor de Meyere, de chef van Van Ostaijen op het stadhuis, die onder verschillende pseudoniemen de meest uiteenlopende bijdragen in dit blad publiceerde. Tot het eind van 1914 werkte Van Ostaijen aan deze krant mee. Op 23 november, in het 4de nummer, verscheen van hem het reeds genoemde Taalbroederlijkheid in NederlandGa naar margenoot2 en vervolgens in nummer 9, op 28 november, De letterkunde beproefd, in nr. 25, 14 december, het eveneens reeds genoemde Mijn dorpken en ten slotte in nr. 28, op 17 december, Hugo von Hofmannstahl [thal]. Daartussen publiceerde hij bovendien nog twee bijdragen onder het pseudoniem Pauwel: De duurte der levensmiddelen en de kleinhandelaars (nr. 13, 2 december) en Eerlijke wapenstilstand (nr. 14, 3 december) en onder de enkele letter P.: De Vlaamsche ziel (nr. 40, 29 december). | |
[pagina 85]
| |
Twee van de vier eerstgenoemde artikelen waren de eerste publikaties van Van Ostaijen over een letterkundig onderwerp. In De letterkunde beproefd herdenkt hij de op 22 september gesneuvelde Alain-Fournier. Het bericht over het sneuvelen van Charles PéguyGa naar margenoot3 op 5 september had hem nog vòòr de val van Antwerpen bereikt, maar ‘Gelijk wij over een tweetal maanden het nieuws vernamen van Charles Péguy's dood, door een klein nieuwsje in een Fransch dagblad, zoo vernemen wij nu het overlijden van Alain-Fournier.’ De dood van Alain-Fournier, de jongere die ‘werd opgeroepen naar aanleiding van toestanden die hij niet gewenscht had’, vond hij tragischer dan die van de vurige nationalist Péguy: ‘Péguy wenschte den oorlog, de oorlog heeft het leven van Péguy genomen; Alain-Fournier wenschte den oorlog niet en toch heeft de oorlog hem weggemaaid.’ en bovendien had ‘Péguy reeds een groot gedeelte van zijn taak [...] kunnen volbrengen, terwijl Alain-Fournier slechts een bizonder merkwaardig debutant was.’ Met bewondering spreekt hij over Le grand Meaulnes (1913), dat ‘als een der beste werken [kan] doorgaan, van het genre dat met den naam van ‘Neo-Romantiek’ bestempeld wordt.’ Het is vooral de pessimistische ondertoon, ‘de werkelijke droefenis die onder oppervlakkige blijgeestigheid bedolven ligt’ die hem getroffen had. Het andere artikel, over Von Hofmannsthal, is - door de gebrekkige berichtgeving van die dagen - eveneens een ‘in memoriam’, hoewel deze schrijver eerst in 1929 overleed.Ga naar margenoot4 De door Léonard gesignaleerde anti-Duitse stemming spreekt al dadelijk uit het begin: ‘Het kan misschien vele menschen verwonderlijk voorkomen dat wij, op dit oogenblik, in deze omstandigheden, nog een pie[ë]teitvol in-memoriam voor een Duitschen dichter - althans een dichter die zich in het Duitsch uitdrukte, of zijne poe[ë]zie in haar innig wezen Duitsch was, valt te betwijfelen - schrijven willen. [...] toch willen wij dezen dichter eene laatste hulde brengen, hulde die des te sterker zal zijn wijl zij gezegd werd in de omstandigheden, die zijn volk voor ons alles behalve sympathiek hebben gemaakt.’ Von Hofmannsthal was, evenals Schaukal, Rilke en Stefan Zweig, in de eerste jaargang van De Boomgaard behandeld door André de Ridder en Gust van Roosbroeck in hun artikel Over de Jong-Weensche dichters.Ga naar margenoot5 Onder het citaat uit een gedicht van Von Hofmannsthal, dat Van Ostaijen in zijn artikel gaf, plaatste hij dan ook de vertaling die De Ridder bij bovengenoemd Boomgaard-artikel had gepubliceerd. Voor Van Ostaijen was Von Hofmannsthal ‘als intense dichter, torenhoog verheven boven al de andere Duitsche dichters van zijne generatie.’ Verderop herhaalt hij dit met een restrictie: ‘Buiten Maria, Rayner [Rainer Maria] Rilke, kan geen enkel der jonge Duitsche dichters, noch door kracht, noch door rythme, noch door gedachten, sterk en kloek, en dan weer teer en zwoel, gelijk een serrebloem, het halen bij von Hoffmannstahl [Hofmanns- | |
[pagina 86]
| |
thal].’ Als hij over de invloed van de Grieken op Von Hofmannsthals werk spreekt, komt hij weer tot eenzelfde trek die hij bij Alain-Fournier ook zo waardeerde. Bij Fournier: ‘de werkelijke droefenis die onder oppervlakkige blijgeestigheid bedolven ligt’, bij Von Hofmannsthal: ‘Van hen [de Grieken] heeft hij geleerd zijne melancholie te verbergen achter een masker van spottende blijgeestigheid.’ Verder wijst hij in zijn artikel op de invloed van Stefan George, Mallarmé en ook, onrechtstreeks, die van Jules Laforgue op Von Hofmannsthal. Hierop volgt een alinea, waaruit Van Ostaijens visie op de moderne letterkunde van zijn dagen blijkt: ‘Op dit oogenblik, was hij in zijn land de zuiverste vertegenwoordiger van die moderne strekking in de letterkunde, algemeenlijk gekend onder den naam van ‘symbolisme’ en soms ten onrechte met den naam van Dekadentie betiteld. De kunst der symbolisten, zoowel in Frankrijk als in Duitschland, was eene noodzakelijke reaktie; het was de hernieuwing der literatuur; eene periode, sommigen willen ze grotesk heeten, die absoluut komen moest. Het is dus wel gek deze richting Dekadentie, d.w.z. eindval, te heeten.’ Dit was tevens het klimaat waarin ook Van Ostaijens eigen gedichten ontstonden die hij in Music-hall bundelen zou en alle in de jaren 1914 en 1915 geschreven had. Ook hier weer een aanwijzing, evenals bij zijn visie op de beeldende kunst in 1914, dat zijn kennismaking met, althans zijn enthousiasme voor het expressionisme eerst later kwam - en wel op zijn vroegst aan het eind van 1915. Van de meer journalistieke bijdragen die hij als ‘Pauwel’ of ‘P’ publiceerde ging er één over het euvel dat er geen verschil was gemaakt in de maximumprijzen voor handelaars en kleinhandelaars, zodat de laatsten geen winst konden maken, aangezien de groothandelaars hun ook de maximum-prijzen berekenden.Ga naar margenoot6 De andere bijdragen hadden echter, direct of indirect, met de Vlaamse Beweging te maken. In Eerlijke wapenstilstand signaleert hij het feit dat de franskiljons de strijd tegen de Vlaamse Beweging voortzetten, zodat hun verwijt dat de flaminganten in oorlogstijd de polemiek volhouden, ongegrond is. Dat het pseudoniem Pauwel de deknaam van Van Ostaijen was, blijkt uit een artikel EvolutieGa naar margenoot7 door Pauwel, waarvan het typoscript met talrijke correcties in Van Ostaijens hand, bewaard gebleven is. In Evolutie wijst hij erop dat Het (Antwerpse) Handelsblad nu doet of het nooit pangermanistisch gezind is geweest, hoewel dit toch wel het geval was. Overigens is hij verheugd over deze evolutie: ‘Steeds hebben wij zoowel het gevaar van het pangermanisme ingezien gelijk wij dat van het pangal[lic]isme inzagen. [...] wanneer Vlaanderen moet vergaan dan is het ons glad onverschillig hoe en in welke kultuur het zal vergaan. Zij die hebben gezegd dat wij meer naar Duitschland moeten overhellen, dit omdat wij Germanen waren, komen met | |
[pagina 87]
| |
hunne princiepen minstens een koppel eeuwen te laat. Alleen een volk bestaat niet een stam. Vlamingen en Duitschers zijn twee volkeren, die waarschijnlijk vroeger wel één stam gevormd hebben, maar nu en sedert lange jaren reeds bestaan er slechts twee volkeren die absoluut niets met elkander gemeen hebben. Dit was en blijft ons standpunt.’ Dit artikel met zijn duidelijke afwijzing van Duitse steun voor de Vlaamse Beweging is echter niet in de Vlaamsche Gazet gepubliceerd, mogelijk doordat de redactie moeilijkheden met de bezetters vreesde of doordat zij het met de strekking niet eens was. De laatste bijdrage, De Vlaamsche ziel, is ten slotte een historische schets van het Vlaamse vrijheidsgevoel. Het is niet uitgesloten dat ook nog een aantal ongesigneerde bijdragen aan de Vlaamsche Gazet van Van Ostaijens hand zijn. Met name is dit het geval bij een verhaal over de avonturen met de ambtenarij van een ‘teekenaar aan 't Stadhuis’, die een portemonnaie met frs. 2.40 had gevonden, welke groteske geschiedenis onder de titel Eerlijkheid wordt steeds beloond op 3 januari 1915 in nr.45 werd gepubliceerd. Nog sterker geldt dit voor de stukjes die onder de titel Zondag in de rubriek Kronijk van den dag op de maandagen vanaf 30 november 1914 tot en met 11 januari 1915 werden opgenomen. Deze zeven bijdragen aan de nummers 11, 18, 25, 32, 39, 46 en 53 zijn stemmingsstukjes over de stad in oorlogstijd. Vooral het laatste over de Voddenmarkt met zijn scharrelaars, waarvan er één eens een Voltaire-handschrift en een ander een eerste uitgave van Baudelaire voor een spotprijs had gevonden en op welke markt thans de ‘lutteurs’ ontbraken, bevat verschillende Van Ostaijense motieven. Aan de andere kant is het opmerkelijk dat met ingang van het 42ste nummer van 31 december 1914 de namen Ben Linnig en Paul van Ostaijen niet meer onder de ‘voornaamste medewerkers’ worden vermeld. Alle met zijn naam of met P. of Pauwel gesigneerde bijdragen dateren van vóór die tijd, maar Eerlijkheid wordt steeds beloond en de laatste twee Zondag-kroniekjes werden in begin 1915 geplaatst. Er zijn geen aanwijzingen dat het niet plaatsen van Evolutie met het beëindigen van zijn officiële medewerking verband hield, al is dit niet uitgesloten. Evenmin is bekend of er een samenhang bestaat tussen het feit dat Van Ostaijen als medewerker op 31 december 1914 verdween en dat de naam van Peter Baeyens, die sedert 2 december 1914 niet meer als redacteur genoemd werd, op 5 januari terugkeerde. |
|