Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
V. de oorlogsjaren, 1914-19181. Oorlog en vluchtDe wereldoorlog had ook voor de familie Van Ostaijen ingrijpende gevolgen. Op 1 augustus, toen Duitsland aan Rusland de oorlog verklaarde en een ultimatum aan België stelde, werd de algemene mobilisatie in Duitsland, Frankrijk en België afgekondigd. Op 3 augustus verklaarde Duitsland aan België de oorlog en één dag later trokken de Duitse troepen bij het Vierlandenpunt België binnen. Naarmate de Duitse inval vorderde trokken meer Belgische troepen zich terug op de stelling Antwerpen. Deze stelling bestond uit twee vestinggordels rondom de stad. De buitenste gordel liep - voor wat de meest bedreigde sector betreft - enkele kilometers ten zuiden van de Rupel, de Nete en de Kleine Nete, welke rivieren als een cirkelboog om de zuidkant van Antwerpen lopen. De binnenste fortengordel lag vlak om de stad heen. Tussen deze twee gordels, het dichtst bij de binnenste, lag Hove, de woonplaats van Van Ostaijen. Uit een later gepubliceerd artikel van Van Ostaijen, Mijn dorpkenGa naar margenoot1, komt men een en ander over diens ervaringen in deze dagen te weten. Hij vertelt over de steeds toenemende vloed van terugtrekkende soldaten die in en door Hove kwamen. ‘Er kwamen er soms zooveel dat het gansch onmogelijk was ze allen te herbergen niettegenstaande het groot aantal ruime danslokalen. (Zeven voor een dorpken van twee duizend inwoners!)’ Aanvankelijk concentreerden de Duitsers zich vooral op de inval in Frank- | |
[pagina 82]
| |
rijk en lieten de Antwerpse sector met rust. In deze tijd werden twee Belgische uitvallen in de richting Brussel ondernomen, de laatste van 9 tot 12 september, welke operaties uiteraard ook weer in Hove duidelijk merkbaar waren: ‘Gedurende de klare Septembernachten heb ik dikwijls de kanonnen van onze artilleurs hooren klinken langs den eenzamen Lintschen steenweg [...] Maar boven de metaalheldere klanken der kanonnen klonken de stemmen der kanonniers die zongen een liedeken van Vlaanderland en van leeuwen die gingen winnen of sterven.’ Ook heeft later een nachtelijke aftocht van een machtige rode-kruiscolonne langs zijn huis diepe indruk gemaakt. Op 28 september begon de Duitse aanval op Antwerpen, die in drie fazen verliep. Tijdens de eerste, van 28 september tot 1 oktober, werd de buitenste fortenlinie veroverd, zodat de Duitsers aan de zuidelijke oever van de Rupel en de Nete stonden. De tweede faze was de strijd in het open veld tussen de beide fortengordels, het gebied dus waar ook Hove in lag, en duurde van 2 tot 7 oktober. In de nacht van donderdag 1 op vrijdag 2 oktober werd de kerk van Duffel aan de Nete, dat toen in niemandsland lag, door de Duitsers in brand geschoten. ‘Vrijdags of Zaterdags’, schreef Van Ostaijen, ‘juist weet ik het niet meer, zagen wij een kerktoren, van Duffel, naar wij gisten, in brand staan.’ Langzaam trokken de Belgische troepen, onder dekking van de Engelsen, zich uit het gebied tussen de forten terug en ook de burgerbevolking vluchtte. Van Ostaijen schreef hierover: ‘Zondag in den morgend, hoorden wij reeds de schrapnels over ons dorpken gillen. De meeste Hovenaars, ook de Burgemeester, waren reeds vertrokken. In den middag gingen wij, mijn broeder en ik, ook heen. En gedurende den weg naar Mortsel, keerde[n] wij ons meermaals om, het hart vol droefenis.’ Hieruit zou men opmaken dat zijn ouders al eerder waren weggetrokken, waarschijnlijk naar hun schoonzoon in Antwerpen. Maar tevens dat zijn broer Constant zich op dat moment nog met hem in Hove bevond. Diezelfde indruk geeft hij zes jaar later ook in het begin van Bedreigde stad uit de bundel Bezette stad: ‘Wij staan mijn broer les hommes au balcon’. Daaronder stond in het typoscript het woord ‘Stan’, dat later in het als kopij bedoelde handschrift werd weggelaten.Ga naar margenoot2 Ook de rode-kruiscolonne, de brandende toren en de vluchtende bevolking komen terug in dit gedicht. Nadat de broers Van Ostaijen op zondag 4 oktober naar Antwerpen waren getrokken, zijn zij met hun ouders mee gevlucht naar Nederland. De laatste faze van de verovering van Antwerpen was van woensdag 7 tot vrijdagmiddag 9 oktober. Aangezien een omsingeling via een doorbraak bij Dendermonde dreigde, trokken de Belgische en Engelse troepen van 5 oktober af geleidelijk uit het gebied tussen de fortengordels en uit de stad weg naar het westen. Om de laatste forten tot overgave te dwingen begonnen de | |
[pagina 83]
| |
Duitsers woensdagavond om 11 uur de stad te beschieten. De ochtendbladen van die dag hadden reeds het officiële bericht van de bevelhebber van Antwerpen gebracht, dat een beschieting van de stad aanstaande was en een massale uittocht van burgers naar Nederland was hiervan het gevolg. Omstreeks deze dag vluchtte ook de familie Van Ostaijen uit Antwerpen. Van deze uittocht vindt men eveneens de neerslag in het gedicht Bedreigde stad: ‘grijs groeien van eksode/Salut bedreigde stad/het heil langs het noorden’ enz., waar de eksode beschreven wordt in de grauwe morgen na één nacht beschieting, dus op donderdag 8 oktober. Het ‘bombardement’ duurde tot vrijdagmorgen 9 oktober en rondom het middaguur van die dag was de val van Antwerpen een feit en trokken de Duitse troepen de stad binnen. Inmiddels was de familie Van Ostaijen in Steenbergen aangekomen en opgevangen door de enige broer van vader Van Ostaijen die daar nog woonde, Ferdinand Antonij. Diens kinderen, een zoon en een dochterGa naar margenoot3, herinneren zich dat ook Constant hierbij was: de kinderen, Paul en Stan, zouden in hun huis hebben gelogeerd, de ouders bij de buren. Verder had de zoon van Ferdinand Antonij, die als gemobiliseerd soldaat in Steenbergen was, geen prettige indruk van zijn neef gekregen: ‘toen ik binnen kwam stond Paul zonder een woord te zeggen op en ging weg. Het waren eigenaardige mensen, ook de vader, en buitengewoon onhartelijk.’ Paul zou volgens zijn nicht en neef reeds na 4 à 5 dagen naar Antwerpen zijn teruggegaan met het oog op zijn betrekking bij het stadhuis, zijn ouders bleven echter twee weken en Constant moet zich via Engeland als vrijwilliger bij het Belgische leger achter de IJzer gevoegd hebben. TralbautGa naar margenoot4 vermeldt evenwel dat Constant al in augustus gemobiliseerd werd en naar het front vertrok en schrijft over Pauls verblijf in Nederland: ‘Paul van Ostaijen begeeft zich naar Rotterdam. In de loop van de volgende dagen keren de uitgewekenen stilaan weer naar hun haardstede.’ Evenals op de oorlogsdagen in Hove heeft Van Ostaijen op zijn verblijf in Nederland gereageerd in een kort daarna gepubliceerd artikel Taalbroederlijkheid in Nederland.Ga naar margenoot5 Hierin sprak hij zijn teleurstelling uit over het gebrek aan taalbewustzijn in het noorden en over de snobistische voorliefde der Nederlanders voor vreemde talen. Vooral was het een ontgoocheling dat ze blijkbaar het Frans als de enige taal der Belgen beschouwden en hij eindigde: ‘Nu wij in het spijts alles fiere Vlaanderland teruggekeerd zijn, drukken wij, naast onze bizondere dankbaarheid, den wensch uit het gansche Hollandsche volk, in het vervolg, zoo taalbroederlijk te zien gelijk het tot nu toe gastvrij is geweest. En dan zullen Vlamingen en Hollanders niet alleen goede kameraden zijn, maar ook echte en flinke taalbroeders.’ Spoedig daarna ontmoette LéonardGa naar margenoot6 Van Ostaijen weer voor het eerst in een café St. Bavo in Boechout. Hij bevond zich daar in gezelschap van Piet | |
[pagina 84]
| |
Stordiau, die eveneens tot de vriendenkring van Jef van Hoof behoorde, en van Emma, de dochter van de caféhouder, die hij in die dagen het hof maakte. Bij dit weerzien liet Van Ostaijen zich fel anti-Duits uit. |
|