Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd4. Pauls broers en zusterOok de zuster en de beide broers waren, vooral in zijn vroegste jeugd, eigenlijk ‘ouderen’ voor Paul van Ostaijen. Zij namen tussen de nogal bejaarde ouders en hun jongste kind - vader Van Ostaijen was 50 jaar toen Paul naar de lagere school ging en zijn moeder 49 - een tussenpositie in, zodat ze meer vertrouwde raadgevers of jeugdige medeopvoeders dan speelkameraden geweest zijn. De oudste, Hubertina, was 13 jaar bij de geboorte van Paul. Gedurende zijn eerste levensjaren was zij bovendien niet veel thuis, daar zij, naar de mededeling van haar zoonGa naar margenoot1, enige tijd op een Frans pensionaat is geweest en een jaar aan de Sorbonne heeft gestudeerd. Over de verhouding tussen haar en haar jongste broer is niet veel meer bekend dan dat deze hartelijk geweest is. Toen zij 24 jaar was trouwde zij met J. Goris, maar zij kwam in dezelfde straat, Lange Leemstraat 207, te wonen en haar man bleef bij zijn schoonvader werken, zodat het regelmatig contact met het ouderlijk huis niet verbroken werd. Het leeftijdsverschil met zijn broer Pieter-Floris bedroeg ruim elf jaar. Deze oudste broer bezocht tijdens Pauls eerste levensjaren een Jezuïetencollege te Antwerpen en ging vervolgens theologie studeren in Mechelen. De opleiding verliep echter niet erg succesvol en werd afgebroken. Daarna studeerde hij als aspirant-priester filosofie aan het klein-seminarie te Bonne-Espérance en theologie aan het groot-seminarie te DoornikGa naar margenoot2. Tijdens het eerste jaar van zijn studie in Doornik werd hij ziek en keerde naar huis terug. Paul koesterde een zekere verering voor zijn oudste broer, die voor hem als een beter onderlegde explicateur van de streng-godsdienstige opvattingen van zijn moeder optrad: ‘Indien de waarheid daar is,
waar mijn broeder ze mij toonde,
wijlen mijn broeder Pieter-Floris; -
(hij was student in de teologie
aan een rooms-katoliek seminarie) -
[...]’
schreef Van Ostaijen na diens dood in het gedicht Golgotha van 1916. | |
[pagina 29]
| |
Zelfs Pauls jongste broer, Constant, scheelde nog negen jaar met hem en had dus de lagere school al haast verlaten toen Paul nog maar nauwelijks aan het lopen toe was. Ook deze broer ging zich na zijn lagere-schooltijd niet in een of ander ambacht bekwamen, maar zette zijn studie op een middelbare school voort. Men ziet dus bij deze generatie van de Van Ostaijens een breuk in de traditionele beroepskeuze ontstaan, zoals dat in vele families uit de kleine burgerij van die tijd plaats vond. Nadat de vader dit had voorbereid door zijn handwerk al met handel in onroerende goederen aan te vullen, gingen zijn kinderen zonder uitzondering tot intellectuele beroepen over of werden er voor opgeleid. Alleen de dochter was door haar huwelijk en onder protest van haar vader weer tot het oude beroepsmilieu teruggekeerd. Constant zou voor de handel - het werd de geldhandel en het bankbedrijf - worden opgeleid en ging na de voorbereidende afdeling van het Sint-Norbertus-Instituut te Antwerpen naar de Handelsafdeling van de Moderne Humaniora. Hij vervolgde hiermee de weg die zijn vader was ingeslagen, met wie hij ook deze handelsaanleg gemeen had, terwijl zijn oudere broer Pieter-Floris meer de lijn van zijn moeder voortzette. Maar ondanks het feit dat Constants opleiding hier allerminst op gericht was, kreeg hij tijdens zijn middelbare-schooljaren ook grote belangstelling voor literatuur en schilderkunst. Het gevolg was dat ‘Stan’ gedurende enige jaren de artistieke mentor van zijn jongste broer werd, zoals Pieter-Floris een deel van diens godsdienstige opvoeding voor zijn rekening had genomen. |
|