Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Geboortehuis van Van Ostaijen, Lange Leemstraat 53, Antwerpen (huidige situatie met verbouwde winkelruimte).
| |
[pagina 13]
| |
I. de familie van ostaijen1. De familie van vaderszijdeIn het jaar 1877 trok een 25-jarige zoon van een koper- en blikslager uit het Noordbrabantse Steenbergen naar Antwerpen om er als loodgieter zijn geluk te beproeven. Hij was niet de enige uit deze familie van hoefsmeden, koperslagers en loodgieters, voor wie de mogelijkheden in Steenbergen kennelijk te beperkt waren geworden en die naar de grote stad in het Zuiden met zijn ruimere werkgelegenheid verhuisde. Voordat Hendrik Pieter van Ostaijen op 29 mei 1877 in het bevolkingsregister van Steenbergen naar Antwerpen werd uitgeschreven, waren twee van zijn broers in 1875 en 1876 hem reeds voorgegaan en de derde volgde hem zeven jaar later naar dezelfde stad. Van de acht kinderen uit het gezin bleef maar éen broer - voorlopig - in zijn geboorteplaats wonen, want de twee anderen en zijn zusje waren reeds voor het vertrek van Hendrik van Ostaijen op jeugdige leeftijd overleden.Ga naar margenoot1 Het is niet waarschijnlijk dat een directe bedreiging door armoede de drijfveer van deze uittocht is geweest. De familie behoorde immers al sedert het begin van de 19de eeuw tot de gegoede ambachtslieden. Hendriks overgrootvader van vaderszijde, Cornelis van Ostaijen, een ‘meester hoefsmid’, was in 1796 schepen en loco-drossaard van Steenbergen en zijn grootvader was eveneens een hoefsmid, die tegelijkertijd, zoals een achterkleinzoonGa naar margenoot2 zich uit familieverhalen herinnert, ook als veearts optrad. Deze grootvader kreeg zeven kinderen, waaronder drie zonen. De beide | |
[pagina 14]
| |
Pieter Floris Jakob van Ostaijen, grootvader van Van Ostaijen.
| |
[pagina 15]
| |
Maria Catharina van Ostaijen-Boets, grootmoeder van Van Ostaijen.
| |
[pagina 16]
| |
ooms van Hendrik van Ostaijen waren, evenals zijn grootvader, hoefsmid van beroep. De grootvader van moederszijde, Hendrik Boets, was een zoon van ‘arbeidslieden’ uit het Belgische Hoegaarden bij Tienen in Brabant en had zich in het stadje Steenbergen gevestigd als broodbakker en korenmolenaar. Deze trouwde met een meisje van 22 jaar dat met haar ouders in Steenbergen woonde, maar geboortig was uit het naburige Nieuw-Vossemeer. Haar vader was tuinier en zelf werd zij in de huwelijksakte ‘arbeidster’ genoemd. Lezen en schrijven konden de beide echtelieden bij hun huwelijk niet, zoals in de akte vermeld staat, evenmin als de ouders van de bruid (die van de bruidegom waren niet aanwezig). Toch wordt juist van deze grootmoeder van moederszijde, door een achterkleindochter van haarGa naar margenoot3, meegedeeld, dat zij zeer welgesteld was en de halve vestinggordel van Steenbergen in haar bezit heeft gehad. Ook de moeder van Hendrik van Ostaijen, de oudste der tien kinderen van Hendrik Boets en diens rijke vrouw, moet hierdoor bemiddeld zijn geweest. Of dit inderdaad het geval was en in welke mate, is moeilijk vast te stellen, aangezien de herinneringen die de bron van deze gegevens zijn, niet op alle punten met de wèl controleerbare feiten overeenstemmen. Zo was Hendriks moeder b.v. niet de enige dochter en kan de erfenis niet overweldigend zijn geweest, doordat haar beide ouders haar hebben overleefd en slechts één van haar vier zusters en één van haar vijf broers - die bovendien nog getrouwd was - vóór haar gestorven zijn. Eveneens blijkt uit het alfabetisch register van het kadaster over 1832-1914, berustend in het gemeentearchief van Steenbergen, niets van de genoemde ‘halve vestinggordel’, maar wel van een zekere welstand: de naam van Hendriks grootmoeder komt hierin niet voor, maar van zijn grootvader Hendrik Boets wordt vermeld dat hij, behalve een huis in de stad Steenbergen, ook vier percelen hakhout in het Oudland en een huis met tuin en boomgaard in het Oudland bezat. Later kocht hij nog een molen met huis en erf aan de Molenweg te Steenbergen, welke molen bekend stond als ‘de Boetse molen’. Ook de broers van Hendrik van Ostaijens moeder waren allen ambachtslieden, al was hieronder één halve uitzondering, n.l. oom Kornelis Boets, wiens beroep als huis- en rijtuigschilder stond opgegeven, maar die - waarschijnlijk echter alleen als liefhebberij - ook het schilderen als kunst heeft beoefend. Het linker deel van het altaar in het kerkje van Lepelstraat, een plaatsje tussen Steenbergen en Bergen op Zoom, is door hem beschilderd en toont een tafereel uit een Lourdesbedevaart.Ga naar margenoot4 Het werk is echter niet door hem voortgezet, doordat hij tegen de pastoor, die een andere tekening wenste, gezegd moet hebben: ‘ik doe het zoals ìk het wil’ en aldus met zijn opdrachtgever in conflict kwam.Ga naar margenoot5 Ondanks deze enkelvoudige en incidentele artistieke belangstelling blijken door de familieleden van Hendrik van Ostaijen, noch van vaders-, noch van | |
[pagina 17]
| |
moederszijde artistieke, intellectuele, geestelijke, ambtelijke of militaire beroepen te zijn uitgeoefend. Evenmin waren er familieleden onder, die, behalve in hun opleidingsjaren, in loondienst werkzaam waren. Allen oefenden een handwerk als zelfstandig beroep uit en er zijn aanwijzingen dat zij daarbij een zekere welstand hadden bereikt, zodat het zeer onwaarschijnlijk wordt dat Hendrik van Ostaijen en zijn broers uit financiële noodzaak zijn weggetrokken. Het ligt eerder voor de hand dat ondernemingslust, gecombineerd met een drang om zo spoedig mogelijk op eigen benen te staan, de gebroeders Van Ostaijen naar ruimere mogelijkheden deed zoeken. Deze ondernemingslust was een mengsel van de behoefte om handelend op te treden en om zich van anderen te onderscheiden. Die behoefte aan activiteit had Hendrik van Ostaijen en zijn broers volgens de familieverhalen beslist niet van moederskant, want ‘de Boetsen waren ‘filosofen’ met een gemiddeld gewicht boven de 100 kilo en te lui om door prestaties op te vallen’.Ga naar margenoot6 Als ‘filosofen’ en met een broer die er artistieke aspiraties op na hield weken zij dus wel af, maar mogelijk had de grotere welstand hen wat minder actief gemaakt. De combinatie van dadendrang en behoefte zich te onderscheiden was wèl in de familie van vaderszijde aanwezig en vooral bij de vader zelf, Pieter Floris Jakob van Ostaijen. Deze dreef in Steenbergen, waar hij zoals gezegd koper- en blikslager was, maar ook loodgieter, een winkel in huishoudelijke artikelen. Hij was zeer ondernemend en besteedde altijd - evenals zijn vrouw trouwens - zeer veel zorg aan zijn uiterlijk. Dikwijls was hij gekleed in lichtgrijs jacquet met half-hoge hoed en hij werd algemeen als een ‘excentriek’ man beschouwd. Hij was ook reeds een voorbereider van de trek naar het Zuiden, in die zin, dat hij een diligence-dienst op Antwerpen onderhield. Volgens een kleinzoonGa naar margenoot7 van hem was hij dan ook diligence-koetsier op Antwerpen, waarbij een zoon, een jongere broer van Hendrik, hem assisteerde, die later in Antwerpen - zonder veel succes overigens - dit beroep als aapjeskoetsier voortzette. Een kleindochterGa naar margenoot8 echter meent dat het met deze diligence-dienst meer om een grap met wat vrienden ging en het nooit een serieuze onderneming is geweest. Maar, serieus of niet, de diligence-tochten tussen Steenbergen en Antwerpen heeft hij ondernomen. Mede door dit reeds bestaande contact met de Sinjorenstad is het verklaarbaar dat de zonen naar het Zuiden trokken en niet b.v. naar het hemelsbreed even ver verwijderde Rotterdam, dat zich in die tijd ook sterk uitbreidde en, vooral tijdens de agrarische depressie van die tijd, een grote aantrekkingskracht op Noord-Brabant uitoefende. Maar de weg naar het noorden over de grote rivieren was langer en hun niet vertrouwd en bovendien was Rotterdam voor het katholieke gezin veel meer een ‘andere wereld’ dan het in dit opzicht meer verwante Antwerpen. En mogelijkheden bood Antwerpen | |
[pagina 18]
| |
genoeg, waar voortdurend werd bijgebouwd en waar b.v. in 1874 met de aanleg van een waterleiding voor de stad vanuit de Nete was begonnen. Deze waterleiding zou in 1881 voltooid zijn, in hetzelfde jaar waarin ook een akkoord tot stand kwam tussen het bisdom en de bouwmaatschappij Société de l'Est over het stichten van de St. Norbertusparochie, waartoe het nieuwe Oostkwartier, dat voor de middenstand en de hogere burgerij gebouwd werd, zou gaan behoren.Ga naar margenoot9 |
|