| |
| |
| |
III Henriette Roland Holst
1
Henriette Roland Holst-van der Schalk (1869-1952) behoort tot de laatste generatie die nog in de 19de eeuw volwassen is geworden. Wanneer zij, in de negentiger jaren, bewust het laatste decennium binnenstapt van de eeuw die het historisch besef zo niet uitgevonden, dan toch tot haast pijnlijke scherpte heeft opgedreven, draagt zij mèt haar generatie-genoten de last van de tijd. Zij heeft die last naar eigen aard ervaren en is daardoor getekend.
Wat daar samenkomt aan het slot van de 19de eeuw, valt onder zeer verschillende noemers en is zeker niet louter gelijk te stellen met ‘fin de siècle’ (de term stamt uit de periode zelf), dat wil zeggen met de kwijnende levensmoeheid welke met een ziekelijk, en ook cynisch welbehagen de dagen en de jaren ziet wegdruppen als vluchtige glanzen die in zwarte diepte van de tijd verdwijnen om het eens mooi te zeggen in de beelden van weleer.
Dit is slechts één, voornamelijk literair aspect van een groeiende onzekerheid over de toekomst, die veel wijder reikte en veel dieper stak dan de uitputting welke de derde generatie van de bourgeoisie tot een wat neurasthenisch volkje stempelde. Onheilsprofeten heeft de 19de eeuw trouwens altijd gekend, en het rozig optimisme dat wij voor die tijd kenmerkend achten, blijkt bij nader toezien effect van historische straalbreking. Maar de laatste generatie beseft dat de onheilsprofeten zichtbaar gelijk beginnen te krijgen - althans vanuit het gezichtspunt van het liberaal vooruitgangsgeloof. - De wereld wordt lelijk en platvloers. Er mogen nog zoveel musea, universiteiten en muziektempels gebouwd worden, de lelijkheid van de Pijp en van al die andere, nog veel grotere kazernewijken van de Europese wereldsteden (Europa is nog de wereld) is overweldigend. En hangt samen met een dieper en wijder stromende beweging: de ellende van wat men op de bel-étage de werkmansstand noemde, en in rokerige achterzaaltjes het proletariaat, wordt openbaar èn agressief. Weliswaar was men op de bel-étage al tientallen jaren op zijn hoede voor de uitbarstingen van het grauw, maar pas het laatste kwart van de 19de eeuw moet, noodgedwongen, de organisatie van dat ongewassen volk dulden, en raakt daardoor vervuld van een bijna verlammende angst voor de toekomst. Het gebinte van de samenleving kraakt in zijn voegen.
Voor de liberale burgerij - en de 19de eeuw ís de eeuw van de liberale bourgeoisie - vormt een georganiseerde arbeidersmacht een rechtstreekse aantasting van haar positie, en daarmee van het wereldbestel zelf. Hoe doordrongen ook van relativerend historisch besef, dieper lag bij de burgerij de overtuiging dat voor de instandhouding van de wereld haar eigen overheersende positie een volstrekte voorwaarde was.
Slechts een enkeling kon voorzien dat de arbeidersbeweging, zich organiserend tot strijd tegen de burgerlijke samenleving, zich daarmee ook begaf in de ban van de tegenstander, en afstand deed van haar gevreesde, onvoorspelbare vulkanische kracht. De aanwijzing van 1 mei tot vaste vier- en demonstratie-dag van de arbeidersbeweging (1889), betekende een hele verlichting voor de 364 overige dagen van het jaar.
Dit komende verloop lag echter nog goeddeels buiten de gezichtseinder van de liberale burgerij, en met name van die leden van haar jonge generatie die in dat laatste decennium van de eeuw het perspectief van een ondergaande burgerlijke maatschappij de rug toekeerden, en zich aansloten bij de beweging die een scho- | |
| |
ne, heldere toekomst beloofde. Tot die groep, die in de vitale krachten van de geschiedenis ook haar persoonlijke ethische en artistieke vervulling zocht en vond, behoorde Henriette Roland Holst. Zij is haar keuze een leven lang trouw gebleven, met alle innerlijke en openbare strijd en tegenstrijd die dat meebracht.
| |
2
Henriette van der Schalk wordt geboren 24 december 1869, in Noordwijk-Binnen, op de Lindenhof. Haar vader is notaris in Noordwijk. Een wat jongere broer, en een veel jonger zusje, dat vroeg sterft. Haar moeder, Van der Hoeven, behoort tot een familie die een actieve rol heeft gespeeld in de ontvening en ontginning van het hoogveen in Z.W. Brabant.
Zij was daar nog gevestigd, in sobere maar degelijke buitenverblijven, en zij bleef daar terugkomen ook toen - in de generatie van Henriette's moeder - de familie een steeds belangrijker plaats ging innemen in het intellectuele leven benoorden de Moerdijk. Strafrecht, psychiatrie, journalistiek - alles levert brandstof voor de intellectuele activiteit van deze familie. De Buissche Hei, westelijk van Zundert tegen de Belgische grens gelegen, waar Jet Holst en haar man zo dikwijls werkend de zomer doorbrachten, komt uit haar moeders erfdeel. Van haar moeder erft ze trouwens meer: haar sterk karakter dat hoge eisen stelt aan zichzelf en anderen, een zekere nuchterheid tegenover oppervlakkige gemoedsbewegingen, wils- en werk-kracht.
Vader van der Schalk, afkomstig uit Schiedam, geeft een feestelijke tint aan het gezin. Hij is op een bescheiden manier man van de wereld, met een zekere hoofsheid, en een naief en niet al te diepgaand vertrouwen in de menselijke natuur, voor zover die strookte met zijn liberale inzichten.
In een ander verband vertelt Jet Holst veel later dat zij, dank zij de opgewekte reislust van haar vader, wel het Zwitserse Engadin, de Duitse Rijn en de Franse Rivièra als jong meisje leerde kennen, maar heg noch steg wist in Amsterdam. Misschien mag men dit overdrachtelijk nemen en in verband brengen met wat zij zegt (in De vrouw in het woud, 1912) over haar jeugdig dwepen met nationale vrijheidshelden als Washington, Garibaldi, Kosciusko, ver weg en romantisch. Dat er dichter bij huis, en aanzienlijk minder romantisch een strijd om de vrijheid gaande was, drong in haar beschermd milieu niet door.
De gegevens over haar jeugd zijn overigens karig, ook als men er haar levensherinneringen Het vuur brandde voort op naslaat. Gelukkige vroege jaren in een ontspannen gezin, de tuin, de duinen en de zee, het rijden met haar vader in diens rijtuigje, bezoeken aan familie in Leiden, Schiedam, pianolessen en het ontwaken van de muzikaliteit en woordendans. ‘Zij wist niet waarheen haar hart was gewend,/en niemand wist het./Maar toch, iets wist zij./Zij kan zich den dag niet bezinnen/dat niet in haar heeft geleefd/het vreugde-klare beminnen/van het rythme dat danst en zweeft,/van den zoeten toover der maten/en den stroomenden woordendans:/zij zag op hun blije gelaten/het licht van een anderen trans,/en het was als riepen zij “vrijheid”./ Zij weet den dag niet meer/dat in haar de glanzende blijheid/van die andere, glanzende sfeer/ niet opstond, als de stroomende woorden/langs trokken, een feestlijke stoet,/en zij hun echo's hoorde/deinen door hun gemoed.’ (De vrouw in het woud, blz.6-7).
Dit ontwaken van een murmelende poëzie, waar zij nog geen vat op heeft, leidt nog niet tot een stem, een eigen geluid. Het blijft onbestemd, zeker wanneer zij ter voltooiing van haar
| |
| |
opvoeding naar een kostschool bij Arnhem wordt gestuurd, waar ze weinig leert, kennis maakt met een aantal valse normen, en bij haar volwassenwording vrijwel hulpeloos staat. Wanneer ze als jonge vrouw naar huis terug keert, moet alles nog zin en vorm krijgen. Voor een laatste afwerking van haar beschaving wordt ze dan nog naar Luik gestuurd, waar ze in aanraking komt met het muziekleven, en prompt in romantische liefde ontvlamt voor een opera-zanger (in haar levensherinneringen kijkt ze daar geamuseerd-verbaasd op terug); dan weigert het organisme dienst aan zoveel onzin. Ze wordt ziek, en gaat definitief naar huis terug. Ze vindt daar een tuinkamer om te mijmeren, brieven te schrijven aan haar vriendinnen, en te wachten. ‘Wat zal ik zeggen van de jaren die ik thuis doorbracht, eer de drang tot poëtische uiting plotseling met de kracht van een gloeiende lavastroom doorbrak? Wat anders dan dat ik den tijd en de krachten die God mij geschonken had, verspilde aan allerlei beuzelarijen?’
Eind '91, begin '92 heeft de langzame doorbraak plaats naar een eigen leven, om te beginnen: een eigen stem. Onvermijdelijk - in die periode - werd het poëtisch eigene gewekt door de Tachtigers. Ze leest Van Eeden en Albert Verwey. Ze kent Kitty van Vloten van vroeger; Kitty is intussen getrouwd met Albert Verwey, het echtpaar woont vlakbij, aan de voet van de duinen tussen Noordwijk-Binnen en Noordwijk-aan-Zee. Zo begint een vriendschap die niet lang zal duren, maar voor de toekomstige dichteres op dat ogenblik van levensbetekenis is. Het gistingsproces is, mede onder invloed van Verwey, op gang gebracht, onstuitbaar.
Een bezoek aan Jan Toorop, die toen in Katwijk woonde en werkte, is de aanleiding tot de eerste uitbarsting. ‘Binnen enkele dagen ontstond een sonnetten-cyclus, die wel het beste geweest zal zijn wat ik tot dien tijd gemaakt had.’ Toorop nam de cyclus dankbaar in ontvangst, maar was wel zo verstandig om er, na verkregen goedkeuring van Jet, door de duinen mee naar zijn vriend Verwey te lopen en hem de gedichten voor te leggen. ‘Gedurende de dagen, die verliepen tot ik van Verwey bericht ontving, dat hij mij wachtte, bestormden de tegenstrijdigste gevoelens mijn hart. Het voornaamste dier gevoelens was het verdriet, door den dichter niet begrepen en miskend te worden. De behoefte, mijn wezen voor hem open te leggen, gaf mij een tweede sonnettenkrans in, dien ik hém natuurlijk opdroeg.’ Staande, in één adem, leest ze Verwey de cyclus voor. Achteraf houd je nog je hart vast over de afloop. De toen ook al tamelijk imponerende gestalte van de jonge vrouw, de stem, ‘die ruischte zoo diep en zwaar, zoo diep en zwaar voor een vrouwestem’ (De vrouw in het woud) tegenover de zittende, en wat schoolmeesterachtige Verwey. Dat had best mis kunnen lopen. Gelukkig viel Verwey niet tegen; zijn geschoold oor hoorde het eigene van dat hese, en waarschijnlijk ook toen al (de gedichten zijn niet gepubliceerd) dwarse van die stem. Wat hij haar voorzichtig leren kon - niet weinig - heeft hij overgedragen. Met name tracht hij via Hooft en Vondel de gespannen beheersing van de vorm hoorbaar te maken. De dichteres is daar altijd mee blijven worstelen. Er was iets in haar talent dat veel meer zocht naar de meeslepende stroom van woorden dan naar de stalen spanning van de Europese klassieken. Walt Whitman behoorde later tot haar favorieten. Niettemin heeft zij een dichterleven lang voorkeur gehad voor het sonnet, dat juist bij uitstek de Europese traditie verklankt. Hoe dan ook, ‘dank zij hem (Verwey),
rijpte mijn poëtisch vermogen in het verborgene.’
Tijdens die rijping wordt het gezin Van der Schalk getroffen
| |
| |
door de dood. Vader en jongste dochter verdrinken in het Galgewater in Leiden (29 juni 1892). De moeder is diep geraakt, maar richt zich na een moeilijk jaar weer op. Na een aanvankelijke radeloosheid weet Jet deze harde ontmoeting met de dood op te nemen in haar rijping. Ze gaat weer aan het werk. De lezing van Gorters Kenteringssonnetten helpt de weg openen naar ‘mijn diepste kern’. ‘Met de handen voor de oogen, om de buitenwereld uit te sluiten, boog ik mij over de gronden van mijn wezen, tot de woorden kwamen omhoog gestegen... Voor het eerst was mijn eigen stem volkomen zuiver doorgebroken.’ Dat is dan de kern van wat later (1895) zal verschijnen als Sonnetten en verzen in terzinen geschreven.
Op aanraden van Verwey zendt Jet van der Schalk drie gedichten van deze eerste oogst naar Kloos, ter publikatie in De Nieuwe Gids. Kloos publiceert ze eind 1892. Gorter, zelf gewikkeld in de strijd om zijn poëtisch wezen, wordt erdoor getroffen, ontmoet Jet van der Schalk bij de Verwey's(hij was uit Haarlem komen schaatsen) en bezoekt haar de volgende dag in Noordwijk-Binnen. Zonder omhaal maakt hij haar deelgenoot van zijn eigen ervaringen en zijn crisis als dichter. Hij beveelt ook haar het voor hem heilzame wondermiddel aan, een pittig mengsel van Plato, Spinoza en Dante. Voor de jonge dichteres die dan al gedicht heeft: ‘niet mijn de makkelijke en onbenepen/wellende sprakingen’ een beetje overbodige medicijn, die haar in de komende maanden enigszins in ademnood brengt. Maar in elk geval het begin van een rijke vriendschap met Gorter, en een levenslange omgang met Dante die in haar werk steeds terug te vinden is, het meest uitdrukkelijk in De vrouw in het woud, dat in zijn thematiek en opbouw bewust Dantesk is.
Met dat al is het wel duidelijk dat Jet van der Schalk door aard en aandrift, én door haar mentoren niet gedreven wordt naar de licht bevlogen poëzie. Zij verkoos het bouwen, het gestage werken, naar een menselijk en poëtisch totaal toe. Dichten is voor haar een vorm, de meest ontspannen en intense vorm, van bewust leven. Niet de ogenblikkelijke aandoening telt, maar de constructieve beweging van het geheel.
Dat geldt niet slechts voor haar artistiek werk, maar voor haar persoonlijke, ethische, maatschappelijke keuze. Dm te beginnen de keuze van een levensgezel. Op de eerste avond van Paul Verlaine's Voyage en Hollande (3 november 1892, in de Haagse zaal De Loge; ze is daar in gezelschap van de Verwey's) ziet ze uit de verte de jonge schilder Rik Roland Holst. In Januari 1893, een maand na de dood van de vader van de schilder, ‘ontmoetten wij elkaar op een winterschen Zondag bij de Verwey's.’ Onder de discrete hoede van de Verwey's kon hun genegenheid ongestoord groeien, naar die eerste vervulling van liefde welke ook voor de intussen gelezen en bestudeerde Dante het begin van de reis des levens is geweest. Naast Riks door ieder geroemde hoofse charme, en veel andere eigenschappen, is het ongetwijfeld ook een zekere artistieke gelijkgeaardheid geweest die hen samenbracht, en een levenlang samen gehouden heeft. Bij latere politieke en andere verschillen van leven en inzicht bleef altijd de diepe aandacht en eerbied voor elkaars artistiek werk. In de eigen tijd van hun eerste kennismaking is de jonge schilder bezig zich te ontworstelen aan het voor de hand liggende impressionisme, op zoek naar een hechte kunst voor de gemeenschap. Dat brengt hem uiteraard in contact met William Morris, en zal hem later maken tot de voorman van wat de monumentale school zal heten.
Er zijn ook verschillen, bij gelijkheid. Zoekt de schilder terug naar de middeleeuwse vorm, de hoge en sterke constructie,
| |
| |
Henriette Roland Holst in de tijd dat zij Gorter leert kennen.
| |
| |
waarbinnen alles geordend is, zijn vrouw kent een ander landschap der ziel. Waar zij het idyllisch landschap van de blije jeugd oproept, en als landschap voor een herwonnen menselijkheid ontwerpt, grijpt hij terug op het idyllische landschap van de antieken, op de herschepping daarvan door de vroeg-renaissance, en de herleving daarvan bij de Engelse prerafaëlieten en - later - William Morris.
De eigentijdse Nederlandse vertaling daarvan is het duinlandschap van Gorters Mei en van Van Eedens Kleine Johannes. In dat duinlandschap herinnert zij zich, bijna vijftig jaar later (Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst, 1940) de prille zomer van hun liefde: ‘Een voorjaar vol geuren van hyacinthen en tulpen in de velden, vol vogelgekweel in bosch en wei, en vol teer ontspruitend leven in de ontbloeiende landen van het gemoed... In een vochtige duinpan, achter hooge witte toppen verscholen, stond een zelden betreden elzenboschje. In de dichte takken kwinkeleerden honderden vogels den heelen zomer door; het welige groene gras leek een bebloemd tapijt, zoo vol nachtegaalskruid en koekoeksbloemen stond het. Een heerlijker doel voor wandelingen kan men zich niet voorstellen, dan dit paradijsje in de duinen.
Ondertussen zijn beiden in die zomer van 1893 ook bezig met hun werk. Jet van der Schalk werkt verder aan wat haar eerste bundel wordt, en zoekt in haar poëzie de weg naar ‘die mystiek, waar veel hoog-gezinden/van alle tijden droeve en bewogen/harten heenbrachten om ze rust te geven.’ In november 1893 vertrekt Rik naar Londen om in het British Museum de monumentale kunst te bestuderen. Daar heeft hij ook zijn eerste en laatste ontmoeting met William Morris, wiens esthetisch socialisme achter beider werk aanwezig zal blijven. Dat blijkt meteen al in de vormgeving van Sonnetten en verzen in terzinen geschreven, waaraan hij in de zomer van 1895 veel aandacht besteedt. Dat hield o.a. in het ontwerpen van initialen, maar strekte zich ook uit tot de titels van de gedichten, die terwille van een evenwichtige bladspiegel door de dichteres later werden toegevoegd. In die gedragen teksten klinkt de echo van Dantes Vita Nuova door.
Het verschijnen van de bundel valt vrijwel samen met hun huwelijk in januari 1896. Na veel speurwerk is de keuze van hun woning gevallen op een huisje in 's-Graveland, aan de rand van het Gooi, waar veel van hun vrienden en artistieke collega's woonden, en niet ver van de moeder van Jet die in Hilversum en die van Rik die in Amersfoort woonde. De huwelijksreis voerde naar het Italië van Giotto tot Fra Angelico.
| |
3
‘In het begin van het najaar(1896) kwam Gorter, die wij een poos niet gezien hadden (hij woonde in Bussum), bij ons binnen lopen. Hij vertelde ons dat hij druk in Marx zat te studeren, en ried mij aan Das Kapital te lezen.’
De invloed van Das Kapital, een toch niet zo toegankelijk boek, op een aantal intellectuelen en kunstenaars van die tijd kan alleen verklaard worden uit de historische situatie. Als rechtgeaarde 19de-eeuwers hongerden zij naar inzicht in de zin, de richting van de geschiedenis, een inzicht dat tevens als richtsnoer voor het leven kon dienen. De religie had voor hen als actief element afgedaan; het liberalisme zijn smaak verloren, evenals het gangbare estheticisme; het nationalisme kwam zelfs als verleiding niet in aanmerking, dank zij de ruimhartige aard van de betrokkenen, en de benauwdheid van het Nederlands nationalisme. Tegenover deze leegte aan zingeving stelden Marx en Engels een zicht op de geschiedende werkelijkheid dat de pre- | |
| |
tentie had wetenschappelijk te zijn (en die pretentie binnen grenzen ook waar maakte), en bovendien volstrekte zekerheid gaf over de uitkomst van de historie: de historische beweging verliep weliswaar langs botsende tegenstrijdigheden, maar zou uiteindelijk opgeheven worden in de eenheid van allen. Daarbij kwam dat géén 19de-eeuwer, ook na het vertrek uit eeuwen van Europees Christendom, ongevoelig kon blijven voor het joodschristelijk motief van de tranen die gedroogd zullen worden, de armen die het land zullen bezitten. Voor de meegesleepte lezers van Das Kapital lag de geschiedenis open als één grote begrijpelijke beweging. Met een ironische dialectische ommezwaai stortten de besten van die tijd zich, op geleide van Marx, in de arbeidersbeweging, die hun ouders gevreesd hadden als de ondergang van de wereld.
Hoewel gespeend van elke kennis van economie zette Jet Holst zich aan het lezen. De theorie bleef haar aanvankelijk vaag, maar de activerende boodschap sloeg onmiddellijk aan: strijd van de arbeiders tegen hun onderdrukking, bevrijding van de arbeid. ‘Die voorstelling vervulde mij met een soortgelijke exaltatie, als de doorbraak van mijn poëtisch vermogen dit eenige jaren vroeger had gedaan.’ Rik volgde op enige afstand: híj sloeg de economische paragrafen over.
Op 18 en 19 april 1897 (Pasen) wonen Herman Gorter, Rik en Jet Roland Holst, als herborenen tot een nieuw begrijpen, het congres bij van de S.D.A.P., die zelf ook nog geen drie jaar oud is. Ze worden ter plaatse lid. ‘Als we, tusschen de zittingen van het congres door, met ons drieën een eindje rondliepen, voelden we de stemming van hoop en verwachting, die de lente altijd pleegt te wekken, ons van 't hoofd tot de voeten doortintelen. Nooit nog, leek het ons, hadden we dat gevoel van ontwakend natuurleven zo intens gevoeld en genoten. We spraken het uit tegen elkaar, dat het ons eigen innerlijk leven was, dat ditmaal aan het lentefeest zulk een warme innigheid gaf. Voor het eerst van ons leven hadden we iets beseft van de grote opstanding der onterfden uit nood en druk, iets gevoeld van de grote kameraadschap der opgestanen.’ (Henriette Roland Holst, Herman Gorter).
De mogelijkheid voor misverstanden lag hier voor het grijpen. Het lopen met zijn drieën, terzijde van de andere congresgangers, is al veelbetekenend. Misverstand is dan ook niet uitgebleven tussen de nog wat rauwe jonge partij (vgl. de beschrijving van Amsteramse ‘vechtvergaderingen’ in die dagen door Jos. Loopuit in Na tien jaar 1894-1904) en de fijnbesnaarde artistieke intellectuelen. Maar het begin was feest en wittebrood. Het congres begroet de toetreding van de drie met gejuich. Het eerste 1 Mei-gedicht van Henriette Roland Holst-van der Schalk volgt al spoedig, en ook haar Nederlandse herdichting van de Internationale, welke tot vandaag door de arbeidersbeweging gezongen wordt, al laat het geheugen de zangers wel eens hoor- en zicht-baar in de steek. In 1898 wordt Jet Holst opgenomen in de redactie van het pas opgerichte Sociaal-democratisch Maandschrift De Nieuwe Tijd. Ze zal redacteur blijven van dit onafhankelijk blad tot het in de na-oorlogse verwarring sterft (1922). In die eerste ploeg zaten naast haar Franc van der Goes, Herman Gorter, en even later Piet Wiedijk en Herman Heijermans. De Niewe Tijd poogde een meer of minder getrouwe weerspiegeling te zijn van de Duitse Neue Zeit, waar de brave en pedante Karl Kautsky de hoofdrol speelde als de beste leerling van meester Engels. In het begin bestonden de artikelen dikwijls uit parafrasen van Kautsky's Duitse artikelen: zo bij voorbeeld een artikel van Jet Holst over de rol van de in- | |
| |
tellectuelen in de arbeidersbeweging. Maar in zijn analyses van de politieke en sociale gebeurtenissen in Nederland ging het blad een eigen weg, die nogal eens leidde tot conflicten met de partijleiding van de S.D.A.P. Dagelijks Bestuur en kamerfractie werden onder vuur genomen, ook al zaten Gorter en Jet Holst een tijdlang in het bestuur. Daar heetten ze dan ook de Nieuwe Tijd-groep(of de Gooiers, naar hun woonstreek). De kritiek kwam voort uit een steil marxisme dat niet
wilde weten van compromissen, reformisme of revisionisme. De jonge dichters bemoeiden zich met de agrarische paragraaf van het partijprogramma, met de opstelling in de schoolstrijd, tegenover de dienstplicht, de tactiek van de verkiezingen. Uit een aanval van Jet Holst over de tactiek, een enkel citaat dat uitnemend illustreert welke eisen zij aan de politieke leiding stelde, eisen die deze uiteraard niet vervullen kon: ‘De sociaaldemokratie heeft het onmogelijke volbracht van in de politiek weer de moraliteit in te voeren. Daarmee heeft zij het aanschijn veranderd van het openbare leven. In die sfeer vol onreinheid, eigenbelang en bedrog, langen tijd als de pest gemeden door alle fijngevoeligen en edeldenkenden, alle oprechte naturen, alle kunstenaars - kunnen wij ons wagen, diep er in doordringen, wonen en verblijven, en eruit komen ongerept. Zooals ziektekiemen geen macht over een kerngezond lichaam, hebben de verderfelijke bacillen der politieke korruptie het niet op het zuiver gestel der sociaaldemokratie.’ (De Nieuwe Tijd, 10de jrg. 1905, blz. 523). Dit ter inleiding op een artikel waarin Troelstra, Het Volk en het D.B. wèl besmet verklaard worden. Men begrijpt de kregeligheid die Troelstra allengs beving bij dit soort aanvallen.
Voor het overige voltrok zich haar marxistische scholing in directe wisselwerking met de praktijk; zij werd door de partij ingezet als propagandiste, en was avond aan avond op pad. Haar inzicht in de reële noden van wat in de theorie zo abstract ‘het proletariaat’ werd genoemd, groeide dáár. In het partijbestuur tracht zij zowel de theorie trouw te blijven, als haar verbondenheid met de mensen. Bovendien wordt er van haar verwacht dat zij de tegenstellingen overbrugt, een ondankbare taak tussen de rechtlijnige Gorter en de emotionele Troelstra.
Voor de beweging schrijft zij Kapitaal en arbeid in Nederland (1902), een poging om uit de achtergebleven kapitalistische ontwikkeling ook de betrekkelijke zwakte van de arbeidersbeweging in Nederland te verklaren. Het is de eerste poging in ons land tot een sociaal-economische geschiedschrijving op marxistische grondslag; het boek heeft tot vandaag toe méér dan de verdienste van een eersteling en is daarom terecht onlangs herdrukt.
In 1902 verschijnt De nieuwe geboort, haar eerste bundel als socialistisch dichteres. De bundel legt daarvan onbewimpeld getuigenis af, maar getuigt tevens - een voortaan regelmatig terugkerend motief - dat de lente van de nieuwe tijd langs vele wortels is verbonden met de herfst van de vooraf gaande periode: ‘in onze oogen nog de ondergangen/van de oude werelden die verbleeken,/onze lippen geplooid ten nieuwen groet,/en in ons hart een tweedracht van verlangen’.
Het volgend jaar 1903 ziet de prille triomf van de arbeidersbeweging in Nederland èn haar grootste nederlaag: de eerste en de tweede spoorwegstaking. Misleid door het snelle succes van de eerste spontane staking, en door de hoop dat economische actie politieke gevolgen zou hebben, liep de arbeidersbeweging recht in de fuik, de wurggreep, die de anti-revolutionair Abraham Kuyper en de christelijk-historische leider De Savornin Lohman hadden uitgezet. Een tactische blunder van Troelstra verscherp- | |
| |
te de verwarring. Men ging de tweede staking in zonder duidelijke strategie, en verdeeld. Op 10 april moesten de leiders erkennen dat de zaak verloren was. Jet Holst die alle stadia had meegemaakt, moest ter vergadering in het Paleis voor Volksvlijt erkennen: ‘Ik kan u verzekeren, dat ook voor ons allen de zaak bitter is geweest als de hel. Deze dag en deze nacht behoren tot de rampspoedigste van ons bestaan... We hebben gestreden en we zijn overwonnen. Dat is de waarheid.’ Volgden nog twee nachtvergaderingen vol getier en wederzijdse verwijten. Geharde arbeidersleiders hebben ze als de hel beschreven; Troelstra werd tot de rand van zelfmoord gedreven, het geloof van Jet Holst in de massa werd op een zware proef gesteld.(Rüter, Spoorwegstaking, blz. 518 e.v.).
Haar ervaringen met de massa-staking als politiek middel legde zij om te beginnen neer in een inleiding voor het Amsterdamse Congres van de Tweede Internationale (1904). Dit Congres leeft in de geschiedenis vooral voort door de felle botsing tussen Rosa Luxemburg en Jean Jaurès over de revisionisme-kwestie. In ons land werd deze strijd gevoerd tussen De Nieuwe Tijd en Troelstra. In 1906 legde Jet Holst haar gedachten over de massa-staking neer in een Duitse tekst, en leverde daarmee de voornaamste Nederlandse bijdrage aan het debat over de strijdmiddelen der sociaal-democratie tegen politieke onderdrukking en tegen het steeds dreigender oorlogsgevaar. In deze discussie ontmoette zij ook haar vriendin Rosa Luxemburg, die de meest radicale positie innam. Naar aanleiding van de Russische revolutie van 1917 komt Jet Holst herhaaldelijk op het thema van de massa-staking en andere strijdmiddelen terug. Haar vertrouwen in de scheppingskracht van de revolutionaire massa, door Rosa Luxemburg als het grote motief in dit debat uitgeroepen, spreekt ook in haar lyrisch treurspel De opstandelingen (1910). Zoals vrijwel al haar werk na 1897 is ook dit treurspel de hoogst persoonlijke verwerking van de sociaal-politieke actualiteit, in dit geval van de revolutionaire acties die in 1905 tsaristisch Rusland vrijwel lamleggen. Ondanks de uiteindelijke mislukking werden deze gebeurtenissen als een teken aan de wand van het kapitalisme beschouwd, ook door Jet Holst. Geleerd door haar eigen ervaringen van 1903 wijst zij in De opstandelingen op de offerbereidheid, d.w.z. het ethisch moment, als de grote drijfkracht van de revolutie.
In 1907 verschijnt Opwaartsche wegen, een bundel die evenals de vorige gedragen wordt door een vast geloof in de arbeidersbeweging. Ook de bitterheid om verloren vrienden, om geleden nederlagen klinkt mee, en de hoop op de komende tijd is niet meer het dansende kleine meisje waarover Charles Péguy in diezelfde jaren schrijft. De strijd binnen de S.D.A.P. heeft zich verbreed èn verhard. Een jongere groep tegenstanders van Troelstra en diens politieke lijn heeft zich gemeld en uit haar kritiek in De Tribune. Brochures, partijcongressen, kortstondige verzoeningen, gevolgd door heftiger tegenstellingen, het leidt alles tot de scheuring van 1909 (buitengewoon partijcongres van Deventer), waar de Tribunisten de partij verlaten. Gorter gaat met de jonge groep van De Tribune mee; Jet Holst blijft eenzaam achter in de S.D.A.P. Om Deventer bij te wonen, heeft ze Londen moeten verlaten. Haar man was in de winter van 1908/09 terug gegaan naar het British Museum om er te studeren op de monumenten van archaïsch Griekenland. Ondertussen werkte Jet Holst in de beroemde bibliotheek van het museum, waar Karl Marx zijn studies voor Das Kapital had gemaakt.
Na Deventer blijft Jet Holst nog korte tijd actief in de partij, maar de veer is ‘gebroken. De jaren van jachtige activiteit, van
| |
| |
verdeelde gevoelens, en gekwetst vertrouwen eisen hun tol. Een langdurige depressie maakt het haar onmogelijk om al die activiteiten te bedrijven die ze zichzelf met ijzeren plichtsbesef, maar tegen haar aard in, had opgelegd. Ze deed het beste wat er te doen viel: ze trok zich terug in haar werk, en ging op reis, - naar Teneriffe op haar eentje, later naar Zwitserland met haar man.
Voor de schrijfster en dichteres zijn het vruchtbare jaren. Binnen één jaar verschijnen De vrouw in het woud, Thomas More, en haar biografische studie over Jean Jacques Rousseau, de eerste in een reeks die haar langs Tolstoi, Garibaldi, Landauer, Herman Gorter, Rosa Luxemburg, Romain Rolland, Gandhi zal voeren, d.w.z. langs die figuren die als meester of medestander een rol gespeeld hebben in haar eigen ontwikkeling.
De vrouw in het woud, geschreven op het midden van de levensweg - achteraf gezien is dit ook letterlijk juist gebleken, - vormt als geheel een hoogtepunt in het poëtisch oeuvre. De druk van de tijd en van de strijd heeft de jonge hoop van de laatste jaren van de 19de eeuw vermalen. Vanuit het wilde woud van verwarring waarin zij nu doolt, kijkt de dichteres terug op jeugd, eerste ontwaken, de strijd om eenheid die met scheuring van de beweging en van persoonlijke banden geëindigd is, en de dichteres uigeput en moedeloos achterliet - één langzame afdaling naar het punt waar de hoop verloren is, en daarop volgend de heilzame schemertoestand die heling en loutering voorbereidt, ten slotte de tastende opstanding in liefde. Het Danteske schema met andere woorden, en, evenals in de Commedia, de naadloze verbinding van persoonlijke ervaring en geschiedenis: de dichteres heeft de geschiedenis geleefd, zij ís geschiedenis. In Thomas More, een treurspel, wordt het verscheurend conflict tussen trouw aan eigen geweten en loyaliteit aan vrienden afzonderlijk gedramatiseerd. Onmiddellijk hierna begint ze te werken aan Het feest der gedachtenis, tegelijk herdenking van de vrouwen die zijn voorgegaan in de strijd, en uitzicht naar een toekomst die noch voor hen, noch voor de dichteres, binnen levensbereik is. De hoop heeft zich hersteld, maar de vervulling zal niet meer in het eigen leven plaats vinden. Zij blijft haar zicht op de geschiedenis trouw, en aanvaardt dat de beweging over haar eigen leven heen haar loop zal hebben. Het feest der gedachtenis is opgedragen aan haar moeder, die 23 april 1914 sterft ‘even wijs en dapper als zij geleefd heeft’. Ook haar moeder wordt nu opgenomen in het feest der gedachtenis, voorbij de dood.
| |
4
‘Zelf vertrok ik half Juli naar de Buissche Hei, waar mijn man begin Augustus ook hoopte te komen.’ Vóór hij komt, is de eerste wereldoorlog uitgebroken, en begint een tweede periode in het leven van Jet Holst, waarin zij ondanks alles opnieuw haar plaats inneemt in de beweging van de geschiedenis.
Tot goed begrip van de indrukken die de komende jaren (1914-1922) op Jet Holst gemaakt hebben, en op zovele andere socialisten, is enig inlevingsvermogen nodig. Misschien kan een verwijzing helpen naar de hoop die de Praagse lente, en de diepe teleurstelling die de Praagse zomer bij velen gewekt hebben.
1914 begint met een ontzaglijke teleurstelling: de sociaal-democratie valt volledig weg voor het ontketende geweld, zij blijkt geen enkele eigen politieke betekenis te hebben. Ook wie, zoals Jet Holst, zich teleurgesteld uit partijleven en partij teruggetrokken hadden, waren toch de mening toegedaan dat de grote nationale sociaaldemocratische partijen, de Duitse en de Franse voorop, én de georganiseerde macht van de Tweede Internationale
| |
| |
Henriette Roland Holst in haar studeervertrek te Laren, omstreeks 1910.
| |
| |
in staat zouden zijn om het ergste te voorkomen, althans een snel einde te bewerken, mocht het ergste gebeuren. Men kent het verhaal: de moord op Jaurès (zou een levende Jaurès de golf van nationalisme hebben kunnen keren?), union sacrée, godsvrede(!), instemming met de oorlogscredieten alom. Met één klap bleek de Tweede Internationale beuzelarij: de arbeiders aller landen marcheerden landsgewijze, tégen elkaar.
De internationaalgezinde revolutionaire socialisten hebben tijd nodig om hun adem en moed te hervinden, behalve Lenin die deze gang van zaken voorzien heeft. In Nederland ontstond na de eerste verwarring de Revolutionair-socialistische Vereniging, waarvan Jet Holst voorzitter was. De vereniging gaf een eigen tijdschrift uit, de Internationale. In september 1915 had in Zimmerwald (Zwitserland) de eerste bijeenkomst plaats van socialisten uit verschillende landen, bedoeld om óver de grenzen en frontlinies heen de verbroken eenheid van het proletariaat te herstellen en zo krachten te ontwikkelen tegen de oorlog. De verklaring van Zimmerwald is duidelijk genoeg, maar op dat ogenblik politiek volstrekt onbelangrijk. Pas de toenemende nood, gevolg van de oorlog, zou het proletariaat, althans de proletarische voorhoede, in beweging brengen. Nog vóór dit gebeurde, had Jet Holst met haar groepje aansluiting gezocht bij de S.D.P. van Wijnkoop en Van Ravesteijn, de Tribunegroep. Tot 1916 had de R.S.V. een eigen weg gezocht tussen de S.D.A.P., die zich bij de toestand neergelegd had, en de ‘sectarische’ S.D.P. Vanaf 1916 werkt zij weer in het verband van een politieke beweging, die bijna volledig beslag op haar legt. Binnen dat verband beleeft zij de gebeurtenissen van 1917 in Rusland, die op het onverwachtst, vanuit een dieptepunt, de hoop op een werkelijke revolutionaire ontwikkeling in socialistische zin doet herleven. Dus toch! Dat gaf weer moed voor het dagelijks werk van vredesbeweging, met name onder de arbeidersvrouwen. Binnen de S.D.P., weldra C.P.H., blijft zij in een betrekkelijk isolement. Zij is volstrekt overtuigd van de noodzaak van een revolutionaire partij, maar kan zich moeilijk vinden in de scherpslijpende actie, die nu ook haar oude vriend Gorter treft.
Trouwens ook het verloop van de Russische beweging wekt haar zorg. En eens te meer begeeft niet haar geestkracht, maar wel haar lichaam het in die voortdurende slijtageslag. Uit een brief (particulier bezit) van 17 maart 1918:...‘Natuurlijk heeft de loop van zaken mij ontzaglijk teleurgesteld en verdriet gedaan, maar evenals u is mijn vertrouwen in een revolutionaire ontwikkeling, die spoedig weer zal inzetten, ongeschokt gebleven. Mijn ongesteldheid is het gevolg van te sterke onafgebroken werkspanning, eigenlijk onafgebroken sedert sept.’14. Wanneer ik langen tijd werken in de beweging met wetenschappelijk en letterkundig werk heb willen vereenigen, is dit er in de laatste tien jaar al ettelijke malen mee geëindigd dat ik uitgeput raakte en 't een poosje moest opgeven.- Het komt best weer in orde, maar ik loop al aardig naar de vijftig en zal mij een beetje meer moeten ontzien, zegt mijn dokter. Dat is moeilijk voor mij, want ik vind actief zijn tot het uiterste van je kracht de beste wijze van leven!’
Niettemin schrijft zij in dat zelfde jaar uitvoerig over De strijdmiddelen der sociale revolutie, en De revolutionaire massaaktie, een terugkeer naar een eerder door haar bewerkt thema, nu hernomen in het licht van de nieuwe revolutionaire ervaring. Als ontspanning schreef ze ‘met innige vreugde’ een boek over Garibaldi, De held en de schare. In 1919 is zij betrokken bij de activiteiten om in Amsterdam een bureau te vestigen van de Derde Internationale; de daartoe beroepen bijeenkomst van Euro- | |
| |
pese communistische leiders leverde niet veel op, en eindigde met een politie-optreden dat net zo mal was als dat van de amateuristische politieke samenzweerders. De volgende jaren legt zij contacten met de Franse communisten, met de internationale Rode Hulp. Ten slotte reist zij in de zomer van 1921 naar Moskou om het derde congres van de Komintern bij te wonen.
Het verslag van die reis vindt men in de brochure (136 pagina's) Uit Sowjet-Rusland, beelden en beschouwingen. Het verslag is niet geheel volledig. Het geeft slechts ten dele een indruk van de teleurstelling die zij heeft ondervonden in de ontmoeting met een uitgebluste revolutie. Aan die teleurstelling geeft zij eerst aan intimi, later ook openlijk uiting. 1921 is in Sowjet-Rusland het jaar van de uitroeiing van de revolutionaire mariniers van Kronstad, van de invoering van de nieuwe economische politiek (NEP) door Lenin, van het zichtbaar worden van een bureaucratische macht waarin elke revolutionaire beweging verstijft. Het is bovenal het jaar van de hongersnood die in het Wolga-gebied 30 miljoen mensen letterlijk met de dood bedreigt. Jet Holst keert naar West-Europa terug met de opdracht, het bevel kan men wel zeggen, om daar de hulp te organiseren die nodig zal zijn om althans enkele miljoenen te redden. Maxim Gorki heeft haar duidelijk gemaakt dat de hele winst van de revolutie verbleekt bij de te verwachten ramp.
Weer werpt zij zich in de touwen, een winter lang, om in het kleine Nederland de hulp te organiseren. Spreekbeurten, schrijven, organiseren, en zich ergeren aan het klungelige gedoe van gewichtige lieden die de meest elementaire zaken over het hoofd zien. Haar correspondentie met de penningmeester en secretaris van het Komitee tot propaganda onder de intellektueelen voor hulpverschaffing aan Sowjet-Rusland (KOMPINRUS) lijkt op een spoorboekje, tevens klachtenboek, en bevelschrift van een chefstaf.
De C.P.H. rolt intussen van de ene kinderziekte in de andere; geen groter scheurmakerij dan onder het democratisch centralisme. En steeds wordt van Jet Holst gevraagd partij te kiezen, worden haar keuzen opgedrongen die ze niet wil maken. De scherpe persoonlijke kanten van zogenaamd principiële conflicten benarren haar steeds meer. Na '24 blijft zij uit loyaliteit de C.P.H. nog enige jaren trouw, in '27 verbreekt zij de band. Zij blijft werkzaam voor de bezinning op de taken van het socialisme in de nieuwe situatie, o.a. als redactrice van De Nieuwe Weg, een blad waar vogels van zeer verscheiden socialistische pluimage bijeenkomen. Maar ook hier voelt zij een dwang die tegen haar eigen ontwikkeling ingaat en ze stapt op.
| |
5
Vanaf het eind van de twintiger jaren staat zij terzijde van elke politieke organisatie. Zij volgt alles met de grootste aandacht, helpt waar zij kan - talloze acties voor gevluchte revolutionairen, onder wie de gevluchte Trotzky, krijgen van haar hun impuls, en in elk geval steun. Zij stimuleert de belangstelling voor de sociaal-politieke ontwikkelingen in India en Indonesië. Kortom, zij vormt, in hedendaagse termen, een soort actie-groep op zichzelf.
Zij weet dat de beweging waaraan ze tot tweemaal toe al haar toewijding en arbeidskracht gegeven heeft, dóórgaat. Ze heeft tegelijkertijd het stellige besef dat die beweging een nieuwe bezinning op haar ethische grondslagen nodig heeft.
In haar letterkundig werk is deze ontwikkeling al vanaf De vrouw in het woud aanwijsbaar. Maar nog in 1922 verdedigt zij, in een destijds opzienbarende polemiek met Clara Wichmann de
| |
| |
historische noodzaak, de onverbiddellijke noodzaak van dwang en geweld in bepaalde fasen van de revolutie. Clara Wichmann keek scherper en dieper dan Jet Holst, toen zij in een afsluitend artikel suggereerde dat de dichteres in haar diepste hart een andere overtuiging droeg dan zij in de laatste jaargang van De Nieuwe Tijd verdedigde.
De vraag naar het doel en de middelen van de revolutie laat haar niet meer los. In de bestaande revolutionaire bewegingen ziet zij geen bevredigend antwoord. Zij zoekt weer terug naar de spaarzame religieuze elementen van haar jeugd (als jong meisje is zij bevestigd in de remonstrantse kerk, ook al wist ze nauwelijks wat er in de Bijbel staat). In de tweede helft van de twintiger jaren zoekt zij nauwer aansluiting bij het religieus socialisme, zoals dat vooral door de Zwitser Leonhard Ragaz wordt uitgesproken. De Nederlandse vertaling van diens Van Christus tot Marx, van Marx tot Christus verscheen met een voorwoord van haar hand. In 1929 houdt zij voor de kring van Ragaz in Zürich een voordracht over Der Umschwung in der geistigen Lage und die neue Aufgaben des Sozialismus, die voor de volgende jaren, en tot het einde, haar gedachtengang vastlegt. ‘Alle eindige waarden, waarnaar het socialisme streeft, dreigen telkens in onwaarden te verkeren, wanneer het socialisme zich niet fundeert op een absolutum, maar het eindige een absoluut karakter toedicht. Alle menselijke kracht eindigt in ontaarding wanneer zij niet voortdurend vernieuwd en gereinigd wordt in de krachtbronnen van het eeuwige. Dit heeft het socialisme in zijn huidige, in zekere zin al half overwonnen fase vergeten. En dit moet het komende socialisme zich weer te binnen brengen.’
Geheel in overeenstemming met deze wending van haar denken, staat de ommekeer van haar activiteit. De opvoedkunde wint het van de politieke actie en propaganda. De dertiger jaren zien een groot aantal kleinere geschriften, meestal uitgewerkte lezingen, verschijnen die wjzen op de nieuwe taken en de herbezinning op ethische normen. De verschillende lekenspelen die zij in dezelfde periode schrijft dienen alle de opvoeding tot nieuwe mensen, die nodig zal zijn. Niettemin kan zij het in het tweede deel van Kapitaal en arbeid in Nederland (1932) niet over haar lippen krijgen om de C.P.H. terzijde te schuiven: ‘Het protest te doen hooren, de aanklacht tegen het kapitalisme te formuleeren, - dat is de functie van de C.P.H.... Beter dat die functie, al is het nog zoo gebrekkig, vervuld wordt, dan in het geheel niet.’
In niet-socialistisch Nederland werd de ontwikkeling van de dichteres met opmerkzaamheid gevolgd. De openlijke worsteling om een nieuwe weg voor het nimmer verloochend socialisme gaf aanleiding tot veel speculaties. Men was in die tijd, trouwens nog, niet gewend dat mensen zichzelf trouw kunnen blijven, en niettemin in ontwikkeling blijven, ook na de zestig. Voor de goede verstaanders, en dat is altijd de minderheid, legde zij nog eenmaal, in de bundel Tusschen tijd en eeuwigheid (1934), getuigenis af van haar geloof in een toekomst die met pijn gewonnen wordt, in een tijd die reikt naar het eeuwige.
Daarna wordt zij, hoe kan het anders, haar eigen legende, en een nationale figuur. Het is het laatste wat ze wilde, maar er is geen ontkomen aan, na een leven zo vol werk van allerlei aard, dat overal sporen heeft achtergelaten, en dat - hoe men er verder ook over oordeelt - in alles het stempel van doorleefde oprechtheid draagt, en van vrouwelijke moed. Zij wordt opgeslokt door de geschiedenis die zij zelve heeft helpen maken.
| |
| |
In 1952 sterft zij, als socialiste.
Daniel de Lange
Voor deze zeer beknopte schets heb ik gebruik gemaakt van het gepubliceerde werk van Henriette Roland Holst, van haar levensherinneringen Het vuur brandde voort en de aldaar aangegeven literatuur, en van haar brieven aan mijn vader, uit de periode 1918-1948. |
|