| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
Dien verderen avond bleef Pim bij Frederik theedrinken. Hij bladerde wat in de nieuwe boeken, die bij hem op de schrijftafel lagen, keek hier en daar een bladzijde in, las even een klein gedicht. Hij had in den laatsten tijd weinig gelezen. Al die mooie dingen, waarvan hij las, maakten hem toch altijd droef. Hij voelde ze zoo onvereenigbaar met het leven dat hij leidde, in zijn mondain Haagsch milieutje. Hij wist, dat al dat mooie toch te groot voor hem was en dat, als hij er zich heelemaal aan overgaf, er een revolutie in zijn leven van nu moest komen, die het voor goed zou doen uiteenvallen.
Hoe zou hij dan ook nog ooit officier kunnen blijven, als hij doorging te beseffen, dat het leger eer het onrecht dan het recht moest beschermen, en dat het militairisme de ontwikkeling van den waarachtigen mensch in den weg stond? Hij was toch te zwak en te lafhartig om ooit een groote daad te doen, die zijn leven ganschelijk zou veranderen.
Maar de enkele keeren, dat hij bij Frederik kwam, snoepte hij van het verboden mooi, als een kind dat
| |
| |
heimelijk aan 't smullen is. Hij liet zich door hem vertellen van de groote beweging, die op handen was, van de ontzachelijke wereld-dingen, die te gebeuren stonden, en waardoor de oude, verdorven maatschappij-die maatschappij waarin híj thuis hoorde, door zijne opvoeding-zou uit elkaar splijten als een wrak, vermolmd gebouw. En Frederik wilde wel eens een paar verzen voorlezen, van Willem Kloos, van van Eeden, die hem aandeden met een wondere, vreemde ontroering, of er in de verre onbewustheden van zijn ziel opeens een ongekend licht van groote goedheid was opgeschenen. Als een kind zat hij dan te luisteren, en hij, zwakke, hulpe-looze, die nog zoo heelemaal vast zat aan zijn leventje van schijn en waan, bewonderde dien sterken, energieken vriend, die zich van alles had losgemaakt, wat hem vroeger eens zéér lief moest zijn geweest, en nu zoo heerlijk-vrij en eenzaam-trotsch boven conventie en traditie stond, levende zooals híj goed vond, vreezeloos en wèlbewust.
Toen Pim dien avond naar bed ging was hij moê van inspanning, en lag hij onrustig te denken aan véél, wat Frederik hem gezegd had. Hij had hoofdpijn en voelde een angstige, zware beklemming. Eindelijk viel hij in een doffen slaap.
Maar toen hij den volgenden ochtend opstond, was hij weêr geheel de oude van vroeger. Zijn oppasser bracht Balder gezadeld voor, en hij maakte een rit door het Bosch.
Toen moest hij in de kazerne wezen, waar hij een uur manègerijden had.
| |
| |
Toen hij door de poort reed en de schildwacht hem eerbiedig salueerde, voelde hij zich weer de echte officier, die dienst heeft. Hij hield even een praatje, met van den Bergh en Waalen, en reed toen naar zijn manschappen. Het was een prachtige zomerdag vol licht en zonneschijn en vreugde. Om twaalf uur was hij klaar, en reed even langs Ellies ‘toren.’ Ze zat voor het raam en wenkte hem vriendelijk toe, dat ze beneden zou komen, vol blijdschap dat hij er zoo onverwacht was. Even kwam ze voor de deur, zijn paard streelend langs den fijnen kop.
Dat luchte, ranke figuurtje ineens in den lichten morgen, dat vroolijke, weldadige lachje om den dag meê te beginnen! Wat een zuiver geluk in zoo'n lief wezentje, dat in een licht japonnetje daar ineens voor je staat, vol vriendelijke, zachte gratie! Waar was nu het donker van gisteren, en al de duistere gedachten? ...
‘O Pim, dat treft,’ riep ze blij, ‘verbeeld je, nicht Joséphine is uit déjeuneeren, en pa moest ineens op reis gisterenavond, en komt morgen pas terug ... en Wies is waarachtig ook al niet thuis. Nu zit ik me heel alleen te vervelen. ... Zeg, als we nu eens naar Scheveningen gingen lunchen, onder het Kurhaus, in 't nieuwe café? ... ze hebben daar zulke lekkere plats du jour.... Het is nu juist zoo'n goeie gelegenheid. Of kan je weer niet? Als je nu maar geen theorie hebt vanmiddag, of zoo iets....’
Neen, hij had gelukkig niets te doen. En hij vond het een uitstekend idee. Liet ze maar gauw haar hoed opzetten. Dan bracht hij zijn paard even terug naar de kazerne, en liet zich wat afstoffen. En voort galoppeerde hij, met
| |
| |
hoefgekletter op de steenen, en gerinkel van zijn sabel. Een paar menschen bleven staan en keken naar het knappe, kleine officiertje op het groote, zwarte paard.
Een half uur daarna stonden ze op de electrische tram naar Scheveningen, een keurig, Haagsch paartje, hij in zijn nette huzaren-uniform, met de glimmende hooge rijlaarzen, zij een exquis dametje, in haar fijn wit-serge pakje met blauw satijn, zoo heel licht en luchtig staande op haar witte schoentjes, als een wezentje zonder materie, van louter liefelijkheid en glans. Vreemdelingen in de tram dachten dat zij verloofden waren, zoo intiem babbelden zij samen, en lachten wat tegen elkander over het elegante, Haagsche paartje.
Scheveningen lag in al de glorie van een lichten zomerdag. De zee was roerloos-rustig, van een groote, heilige kalmte overtogen, en blonk van een zacht-transparant parelmoer, in liefdevolle mengeling van harmonieerende, zalig ineenvloeiende kleuren. Glanzend lagen de blonde duinen in het licht, en over alle dingen lag geluk en vreugde-om-te-leven, Menschen in lichte pakken wandelden vroolijk heen en weer, en helder lachen van kinderen klonk in de lucht.
Nu even met Ellie door al dat blijde, prettige gewoel loopen, en dan een plaatsje zoeken in het gezellige café! Wat een drukte! Overal zaten wèl-gekleede, vroolijkkijkende menschen aan tafeltjes gezellig te eten, en lachten, en dronken bier en wijn. Dáár was een goed plaatsje, net een klein tafeltje voor tweeën. Nu de spijskaart kijken, wat er alzoo was. Wat wou Ellie hebben? Een halve kip met sla, die was hier nog al goed. Daarna wat druiven en een perzik. Heel eenvoudig maar. En
| |
| |
een fleschje Haut-Sauternes, met hun beidjes. Ziezoo, zaten ze nu niet knus?
Ellie vond het er heerlijk gezellig, in dat Café de la Plage. Dat was nu net iets voor haar, al die drukte, en zooveel vreemde menschen. En dat typische ronde middenzaaltje. Hoe leuk vond ze in 't midden dien bruin-en-wit marmeren pilarenbundel, met die kaboutertjes er boven. En wat aardig zitten aan die tafeltjes en stoeltjes van bruin eikenhout! Zóó voelde ze zich echt in haar element, met véél leven, en véél vroolijk geluid van stemmen om zich heen.
Nu ná de vruchten buiten een kopje mokka drinken in de mooie, groenrieten stoeltjes. En vooral de menschen goed bekijken. Tegen half drie werd het tijd om even naar het strand te gaan, in het tentje. Er waren een boel kennissen. Wies kwam met Jo van Herencate, bij wie ze geluncht had, en Waalen was er, en Hegge, en Annetje van Westen. En wat was het vol! Alle badstoelen waren bezet.
Toen Pim met haar in het tentje zat, waar ze zoo vroolijk babbelde met al de kennissen, en hij zag al die prettige, lachende menschen daar, in vroolijke, lichte pakken, en het zonlicht blonk zoo heerlijk over de stille, parele zee, en alles glansde van geluk in de algemeene vreugde-om-te-leven van den volschoonen zomerdag, toen voelde hij ineens een groot geluk terugkomen in zijn ziel. Neen! neen! neen! Het leven wàs niet leelijk en duister, het kon niet, het kon niet zijn! Het was een droeve, booze droom geweest, wat Frederik hem gisteren gezegd had, en wat hij zelf zoo dikwijls dacht. Hij wilde niets weten, hij wilde niet, niet weten meer en niet denken!
| |
| |
O! de warme zon, het glorierijke licht, en die heerlijke, zoele zeelucht rondom! Het was zoo zalig, gelukkig te zijn, en te lachen, en niet te weten. En hij was nog zoo jong, hij was blij met het leven, en het was goed zooals het was, en hij wilde genieten, genieten van al het blijde en lichte rondom....
Ellie troonde hem mede naar huis om vijf uur. Even ging hij naar zijn kamer om zich te verkleeden. Hij dronk zijn glaasje port in haar boudoirtje en dineerde met haar en met nicht Joséphine. En na het eten chaperonneerde hij de dames weer naar het Kurhaus.
Ellie had een nieuw costuum aangedaan, voor den mooien avond. Zij had een japon van mauve chiné zijde, opgemaakt met punten van witte kant, op den rug, op den rok en op de mouwen. Hoe lief kwam haar gezichtje uitkijken boven uit den hoogen, nauwsluitenden kraag! Het corsage was hoogsluitend om den hals, onder de ooren met punten verhoogd, en daardoor scheen haar blonde hoofdje daaruit op te rijzen als een bloem op den rechten stengel. Haar rok was erg nauwsluitend om de heupen, naar beneden toe verwijdend, gracieus van lijn als de klok van een campanula.
En wat een zwierige golf in haar grooten hoed, wit met mauve, waarop een witte aigrette soms even veerend trilde!
Pim maakte haar een compliment over haar toilet, en ze was er erg blij mede, omdat hij voor een kenner doorging. En hij mocht haar wit veeren boa dragen, héél voorzichtig, dat er niets aan al die als materielooze, vluchtige veeren kwam, die geen zwaarte hadden, en zóó zouden wegwaaien in den wind.
| |
| |
Het Kurhaus was stampvol, en de Berlijners speelden een prachtig programma. De geheele zaal was vol blijde, luchtige zomerkleuren, en gelukkige, vriendelijke, lachende gezichten. Witek speelde de aria uit de D-dur Suite van Bach. Zacht zweefden de aetherische violentonen als stemmen van lichte engelen droomend boven de menschenscharen, en hier en daar bewoog een licht meisjeshoofd, onbewust medewiegend op den adem van het langzaam op-ruischend rythme. Onder die zachte zweving van tonen, als het biddend oprijzen en weer nederknielen van zalige zielen in eeuwig licht, sloot Pim éven de oogen droomend van geluk. En door dien droom voelde hij de fijne parfum gaan van Ellies zakdoek, vage essence van Violettes de Parme, die zij altijd bij zich droeg, subtiel of het de geur was van haar maagdelijke ziel van meisje....
In de pauze liet hij zich gewillig door Ellie medenemen, wáár ze maar wilde. Ze wou absoluut éven in de speelzaal gaan, en een coup probeeren. En ze won, haar bal bleef liggen in het vakje van haar kleur, lichtblauw, waardoor ze drie gulden kreeg. En ze schaterde het uit van pleizier of ze een grooten schat had gewonnen. Nu even naar de leeszaal, éven maar, de nieuwe Fliegende Blätter kijken. Zoo serieus daar binnenkomen, heel stil, want je moogt er niet praten, met je voeten zacht over het dikke roodbruine kleed. En dan even aan de eerste leestafel gaan zitten, dicht bij een electrisch lampje, met den wijden groenen kap. Dat flatteert wel een beetje, zoo'n beetje zitten lezen, in den schijn van dat uitstralende licht....
Daarna éven naar de danszaal, éven maar. Zoo'n goddelijke wals, die Donauwellen, bijna onmogelijk om
| |
| |
er stil bij te blijven staan. Toch wilde Ellie niet zelf dansen, want er waren te veel menschen. Daarvoor moet je in een stil kwartiertje even komen, zoo na de pauze, als ze een erg klassiek stuk spelen, en iedereen binnen is, in de concertzaal. Dan zoo met een paar intiemen naar de conversatiezaal gaan, en Bino om een wals vragen, dát is je ware....
Natuurlijk tot slot nog een paar vierkantjes op het terras.
En Pim verwonderde zich dat hij absoluut niets voelde van den afkeer, waarmede hij den avond te voren nog over zijn leven gesproken had. Het leek vertrouwd en reëel om hem heen! Het was zoo echt de omgeving, waarin hij zich thuisvoelde, waarin hij nu eenmaal behoorde, en waarin alles goed scheen, geheel in de natuurlijke orde der dingen, en onvermijdelijk.
|
|