Karma
(1923)–Henri Borel– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
[pagina 75]
| |
Uit het Dagboek van een gestorven Vriend. Ja, dit is wel de volheerlijkste liefde die bestaan kan tusschen man en vrouw, de liefde, die verzwegen blijft, en een zoet geheimenis is. Als ik gestorven zal zijn, en men vindt deze bladen, dan zal men weten, hoe ik van de vrouw, die ik het heiligste heb liefgehad, nog niet de vingertoppen gekust heb, en hoe tóch onze zielen elkaar het goddelijk geheim hebben toevertrouwd, in muziek. Ik weet nu ook, dat muziek de eenige taal is, waarin het allerteederste van de ziel niet breken kan, en men moest eigenlijk nooit van de liefde durven spreken dan in muziek, die direct van ziel tot ziel gaat. Ik was getrouwd, en wat men noemt gelukkig getrouwd. Ik had een lieve vrouw en twee mooie kinderen, met wie mijn leven rustig voorbijging, in vrede en goedheid. De menschen denken, en ik dacht het ook, dat hiermede | |
[pagina 76]
| |
alles gezegd is, en dat het leven van een man er mede afgebakend is. Totdat opeens een vrouw verschijnt, of een meisje, en God diep in Uw ziel brandt met zijn vlammend Teeken...... Zij was een bleek, tenger meisje, van negentien jaar, met een wit gezichtje, mager en onaanzienlijk, maar met twee blauwe oogen, waarin het heilige vuur brandde, dat niet van de aarde is. Van het oogenblik, dat zij mijn stille werkkamer binnenkwam, heeft mijn ziel geen rust meer gekend en ben ik een vreemde geweest in mijn huis. Denk er om, dat deze bladen van een doode zijn, en ik ze eerst geschreven heb. toen ik wist dat ik niet lang meer op de aarde zou wonen in mijn sterfelijke lichaam. Als ik U dus zeg dat hier geen schijn van zinnelijke liefde in het spel was, zult ge mij gelooven. Ik zeg U dus nog eens, zij was een tenger, onaanzienlijk meisje, zonder zinnelijke bekoring. Maar in haar wonderlijke, blonde haar gloeide een vreemd licht, en in haar oogen brandde | |
[pagina 77]
| |
het heilige vuur, dat God ontstoken heeft. En wie door dit vuur geschroeid is kan geen rust meer hebben op de aarde, want hij is gebrand met het Teeken, dat naar andere regionen wijst. Het was een zoete foltering, zooals alleen de uitverkoren martelaren van de Liefde ondergaan, die niet van deze wereld is. Zij kwam in mijn rustige woning als gast, schuldeloos en argeloos, vertroeteld door mijn vrouw, met kussen overladen door mijn kinderen, en zij zette mijn stille huis in brand, met een vuur, dat alles verwoestte. Nacht na slapeloozen nacht heb ik opgezeten, in martelende ontsteltenis, en heb ik mij afgevraagd, wat dit beteekende. Ik was niet jong meer, veertig jaar, en had te veel van de menschelijke liefde geproefd, in velerlei openbatingen, om nog naiëf te zijn en niet de duistere onbewustheden te kennen onder de lichtende verrukkingen der liefde. Maar dit ééne wist ik zeker: ik begeerde dit meisje niet. Het was alzoo ganschelijk niet het begoochelende ver- | |
[pagina 78]
| |
schil in sekse, dat mijn hart in onrust zette, en mijn ziel van het liefste en meest vertrouwde vervreemdde. En toch wenkten deze blauwe, angelieke oogen mij weg van mijn goede vrouw, mijn lieve kinderen en wekten zij het huiverende heimwee in mij naar onbekende landen, ver van deze aarde. Ik wist dat ik vrouw en kinderen, en plicht, en eer, en àlles verlaten zou als ik den weg zou open zien liggen naar de mysterieuze sferen, waarvan de afglans straalde in haar wonder-lichtende blonde haar, in den folter-zoeten glans van haar oogen...... Nooit hebben wij 't elkaar gezegd. Zij kwam in mijn huis, stoeide en lachte met de kinderen, sprak met ons over heel gewone dingen, speelde voor ons piano, en heeft nooit één woord geuit, dat het verschrikkelijke geheim kon verraden, waarvan de ontzetting mijn ziel gemarteld hield. En toch wàs het tusschen ons, het zoete vergif, dat mijn aardsche leven verteerde, het heilige, maar alles verwoestende vuur, dat van haar oogen in mijn ziel schroeide, en dat | |
[pagina 79]
| |
mijn teederste gevoelens voor vrouw en kinderen had uitgebrand. Maar ééns, in de donkere dagen vóór Kerstmis, toen buiten alles nevelig en duister was, en de dingen in de kamer niet te zien, was het dat zij de twee kaarsen ontstak aan mijn piano, en op het stoeltje vóór het instrument ging zitten, in die houding, die mij altijd zoo week maakte, het hoofd een weinig gebogen, als luisterde zij naar de muziek van haar ziel, die ging vervlieten in de zachte muziek der tonen. Wij waren alleen. Mijn vrouw was naar beneden gegaan, bij de kinderen. Haar transparante, blanke vingeren gleden over de toetsen, en met een zacht, bevend stemmetje, doodelijk beangst om het te zeggen, zette zij een wonder lied in, dat ik mijn leven niet zal vergeten en stellig na den dood nog zal hooren. Ik heb véél liederen in mijn leven gehoord, door wereldberoemde zangeressen gezongen, maar nog nooit een lied van zóó groote innig- | |
[pagina 80]
| |
heid en hartroerend geheim. Zij zong het met kuischelijk gedempte stem, als een fluistering van de ziel, bijna onhoorbaar, maar ieder woord brandde in mijn ziel, ontzachelijk van beteekenis: ‘Willst du dein Herz mir schenken
So fang es heimlich an;
Dass unser beider Denken
Niemand erraten kann.
Die Liebe musz bei beiden
Allzeit verschwiegen sein;
Drum schliess die grössten Freuden
In deinem Herzen ein.’
Ik kan hier alleen de woorden weerschrijven, niet de muziek, die muziek, die de taal is van de ziel, huivertrillend van heiligheid en geheimenis. Ik zat ademloos bevangen, ik voelde mijn hart in mijn arme lijf bonzen alsof het breken zou, en mijn ziel was gespannen in allerzoetste foltering, alsof zij niet meer bij mijn lichaam kon blijven, en alsof straks het verband zou afknappen in een daverende catastrophe. | |
[pagina 81]
| |
Na elke twee coupletten begon de wondere melodie opnieuw. Ik voelde de tranen in mijn oogen branden bij de zoete, martelende strofen: ‘Du musst die Brust verschliessen
Halt deine Neigung ein;
Die Lust die wir geniessen
Muss ein Geheimniss sein.’
en het zoet-medeplichtige lied eindigde met de geheimvolle waarschuwing, als bij het begin: ‘Du must den Spruch bedenken,
Den ich vorher getan;
Willst du dein Herz mir schenken
So fang es heimlich an.’
Toen haar ziel het uitgefluisterd had, bleef zij zwijgend zitten. Haar hoofd zonk nog meer voorover op haar borst, en in den mystieken schijn der kaarsen lichtte een vreemde gloed over haar blonde haren. Met moeite stond ik op, om den toover te breken, die mij dreigde te verstikken. Mijn hart klopte zóó hevig, dat ik er van duizelde. Ik trad bij de piano om in het muziekboek te | |
[pagina 82]
| |
zien, van wien het wonderbaarlijk lied toch wel kon zijn, dat haar ziel mij zooeven had toevertrouwd, maar verschrikt hief zij het hoofd op, en ik zag dat de tranen haar over de bleeke wangen liepen. En vóór ik tijd had om iets te vragen, en het misschien te breken, zag zij mij doodelijk verschrikt aan, legde een vinger op haar lippen, in uiterste waarschuwing, als smeekend en biddend, en verliet haastig de kamer...... Ik viel terug in mijn stoel, uitgeput van spanning en aandoening, en bleef verzonken in meditatie, met het gevoel of een onzichtbare, bovenaardsche presentie om mij heen trilde, die mijn ziel opgeheven hield in mystieke inwijding, zooals uitverkorenen éénmaal in hun leven wordt toebedeeld...... Het meisje, dat mij het Teeken had gegeven, heb ik nooit meer teruggezien. Er woedde in die tijden een epidemie, die de doctoren met een wetenschappelijken naam, onschuldig luidend, betitelden, maar die in vele gevallen de longen aantastte, en binnen één | |
[pagina 83]
| |
dag wel eens doodelijk bleek. Het tengere, bleeke meisje, dat nooit van de aarde had geleken, werd er denzelfden avond toen zij naar huis ging, door aangetast, en was den volgenden avond overgegaan naar het andere leven, waarin haar ziel, verdwaald en vreemd in deze aardsche regionen, eigenlijk altijd gewoond had...... En toen men haar bleeke, onaanzienlijke lichaampje begroef, dat veel te broos geweest was om haar van heilig vuur brandende ziel te dragen, lag het liederenboek waaruit zij het zoete geheim gezongen had, nog altijd opengeslagen op mijn piano. ‘Willst du dein Herz mir schenken’ stond er boven, maar ik kon het niet gelooven. Ik kende vader Bach, en wist wel, dat al zijn muziek ter eere Gods geweest is, en van dezelfde devote trilling als de heilige harmonie der sferen, maar tóch, dit lied, dat het doode Meisje ééns voor mij gezongen had, kon niet van hém zijn, maar moest van een nòg grooter ingewijde komen. | |
[pagina 84]
| |
Men heeft er altijd een uiting in gezien van aardsche liefde tusschen een man en een vrouw, tusschen wie die liefde verzwegen moest blijven, om maatschappelijke redenen. Maar zóó, als het tengere Meisje aan den rand van den dood, het voor mij uit haar ziel gefluisterd had, wist ik te goed, dat hier van aardsche liefde geen sprake kon zijn, en dat de glans er over lichtte van het hemelsche, heilige vuur. Dit vuur was het, dat ik had zien branden in haar oogen, en wie er éénmaal het licht van gezien heeft is een vreemdeling op de aarde en voelt zijn leven lang het heimwee, martelend en folterend, dat hem tot een droeve banneling maakt op de wereld. En dit is de geschiedenis van de verschrikkelijkste, alles verteerende liefde, die ik ooit over mijn ziel heb voelen huiveren, en die mij dood heeft gemaakt voor alles, wat de aardsche menschenliefde mij op aarde ooit nog zou kunnen geven. Alleen zij, die deze zoete foltering gekend hebben, zullen dit begrijpen. God zendt somwijlen aan zijn stervelingen op 't | |
[pagina 85]
| |
onverwachtst een Teeken. Hij zond het mij door de oogen en de stem van een tenger, bleek meisje, om mij te leeren, dat er een Liefde bestaat, waar de liefde voor vrouw en kinderen en huis door wordt weggevaagd, een Liefde die alles verteert en vernietigt, tot niets overblijft dan het heilige heimwee naar Zijn heerlijkheden, die slechts de dood ons kan ontsluiten.
* * *
Er heeft op aarde een mystieke uitverkorene gewoond, die in het laatst der vorige eeuw als de graaf de St. Germain bekend was, en van wien niemand ooit het raadselachtige geheim zijns levens doorgrond heeft. Men zegt, dat hij het elixir des eeuwigen levens bezat, dat hij honderden jaren oud was, dat hij aan Marie Antoinette haar noodlottig einde voorspeld heeft, en dat hij een der Ingewijden is van een mystieke Witte Loge, die, onzichtbaar en geheim, de menschheid beïnvloedt. Omstreeks 1740 heeft deze graaf de St. Germain onder | |
[pagina 86]
| |
den naam Giovannini te Berlijn geleefd als een groot vioolspeler en componist. In 1745 ging Giovannini onder den naam graaf de St. Germain naar Londen, en gaf er een concert. De laatste onderzoekingen omtrent het aan Seb. Bach toegeschreven lied hebben uitgemaakt, dat het niet van den grooten Vader der muziek afkomstig is, maar van Giovannini, die de graaf de St. Germain was. En ik lees daar juist in eene studie over dezen mystieken ingewijde in ondoorgrondelijke Gods-mysterieën: ‘Ongetwijfeld heeft de Meester bij het dichten van dit lied niet, in ieder geval niet uituitsluitend, de aardsche liefde tusschen jongeling en meisje op het oog gehad. Daarvoor zijn de tekstwoorden te sober, wordt te weinig aandacht geschonken aan en gewijld bij de bekoringen en genietingen der liefde. Het is de van alle zinnelijkheid vrije liefde tusschen discipel en leeraar, tusschen mensch en God, die door de vijandige machten met nijd en een | |
[pagina 87]
| |
valsch oog wordt aangezien, welke hier wordt bezongen.’ En zóó heeft het bleeke meisje met het heilige vuur in haar mysterie-volle oogen, dat mij het goddelijk Teeken bracht, mij op den avond vóór haar dood het melodieuze geheim toegefluisterd van de goddelijke liefde, die zij te zamen met mij gevoeld had, en die verzwegen moet blijven in aller eeuwigheid...... N.B. Bizonderheden omtrent het aan Seb. Bach toegeschreven, maar door den graaf de St. Germain gecomponeerde lied vindt men o.a. in de studie van Dr. Spitta over Seb. Bach (J.S. Bach, dl. III p. 661 enz. uitgave). Een zeer interessant werk over den graaf de St. Germain is dat van J. Cooper Oakly, uitgegeven door het International Committee for Research into Mystical Traditions, en in Ned. Uitgave verschenen bij de ‘Ma çonnieke Uitg. Mij. Hermes’ te Amsterdam, onder den titel ‘De graaf de St. Germain. Het Geheim van Koningen’. |
|